ECLI:NL:HR:2022:1324

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
22/01550
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorbreking van het medisch verschoningsrecht in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar kindermishandeling

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klaagster, die zich beroept op het afgeleid verschoningsrecht met betrekking tot het medisch dossier van haar driejarige kind. Het kind werd op 31 december 2020 met spoed opgenomen in het ziekenhuis, waar een hoge concentratie GHB in zijn bloed werd aangetroffen. De moeder is als verdachte aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek naar poging tot doodslag of zware mishandeling. De rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht wordt doorbroken, omdat het belang van de waarheidsvinding in deze zaak prevaleert boven het verschoningsrecht. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak dat het verschoningsrecht niet absoluut is en dat in uitzonderlijke gevallen het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren. De rechtbank heeft in haar beoordeling verschillende factoren in aanmerking genomen, zoals de ernst van de verdenking, de noodzaak van de gevorderde gegevens voor het forensisch onderzoek, en het feit dat de gegevens niet op andere wijze te verkrijgen zijn. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01550 Bv
Datum4 oktober 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2022, nummer RK 21/012880, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.J. van Eenennaam, advocaat te Leiden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat het klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het afgeleid verschoningsrecht van de klaagster rechtvaardigen.
2.2
De conclusie van de advocaat-generaal houdt het volgende in over de achtergrond van deze zaak:
“Op 31 december 2020 is de toen driejarige [betrokkene 1] met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Hij was buiten bewustzijn, slap en had afwijkende pupillen. Ook leek sprake te zijn van verwaarlozing. In zijn bloed werd een zeer hoge concentratie GHB aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is (kennelijk door de artsen van het ziekenhuis) een melding gedaan bij een vertrouwensarts van Veilig Thuis dat er mogelijk sprake zou zijn van kindermishandeling. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de moeder van [betrokkene 1] is als verdachte aangemerkt van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.
In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft het openbaar ministerie met een machtiging van de rechter-commissaris ex art. 126nf Sv (een deel van het) het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd van het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft dit, in samenspraak met de betreffende kinderartsen, met een beroep op het afgeleid verschoningsrecht geweigerd en een klaagschrift ex art. 98 Sv ingediend bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de klaagster een afgeleid verschoningsrecht toekomt (en impliciet dat de gevorderde stukken hieronder vallen) en geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. Het beklag is ongegrond verklaard en de rechter-commissaris heeft inbeslagname toegestaan van het medisch dossier voor zover dit betrekking heeft op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. Verder heeft de rechter-commissaris beslist dat hiervan slechts kennis kan worden genomen als onherroepelijk is beslist op een eventueel art. 552a Sv-beklag. De klaagster heeft vervolgens een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] aan de rechter-commissaris toegezonden met een versleuteling, onder de toezegging dat indien onherroepelijk is beslist dat het verschoningsrecht moet worden doorbroken, het wachtwoord zal worden nagezonden.
Namens de klaagster is daarna een art. 552a Sv-klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris, waarin wederom een beroep is gedaan op het afgeleid verschoningsrecht en is verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van het medisch dossier.”
2.3.1
Het klaagschrift van de klaagster houdt onder meer het volgende in:
“Buitenproportioneel
19. Daarnaast meent klaagster dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim buitenproportioneel zou zijn.
20. In de beschikking van de RC staat vermeld dat het medisch dossier inzicht zal kunnen geven in de wijze / toestand waarin [betrokkene 1] werd opgenomen, de hoeveelheid GHB die in zijn bloed is aangetroffen, welke onderzoeken zijn gedaan en hoe hij reageerde. Dit inzicht zou vermoedelijk leiden tot waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek, aldus de beschikking van de RC.
21. Klaagster meent dat ‘vermoedelijke waarheidsvinding’ onvoldoende is om te komen tot een doorbreking van het verschoningsrecht. Dat geldt te meer nu al bekend is wat de hoeveelheid GHB was die is aangetroffen in [betrokkene 1] ’s bloed. Uit de begeleidende brief bij de vordering medische gegevens (productie 2) blijkt immers dat ‘uit onderzoek is (...) gebleken’ dat [betrokkene 1] 68 mg/kg GHB in zijn bloed had.
22. Het valt moeilijk in te zien dat de medische onderzoeken die zijn gedaan en/of dat de reactie van [betrokkene 1] op deze onderzoeken leiden tot waarheidsvinding daar waar het gaat om het toedienen door moeder of het zelf drinken van GHB aan/door [betrokkene 1] , terwijl dat de centrale vraag is die (eerst) beantwoord moet worden als het gaat om een verdenking van een poging doodslag dan wel zware mishandeling.
23. Dat er sprake is geweest van gevaar is evident. De officier van justitie spreekt in haar e-mail aan een medewerkster van klaagster (productie 3) immers over de volgende omstandigheden: ‘Uit de melding bleek dat op 31 december 2020 een ambulance was gewaarschuwd omdat [betrokkene 1] onwel was geworden. Toen de ambulance kwam was [betrokkene 1] bleek en niet bij bewustzijn. Eenmaal in het ziekenhuis was hij niet wekbaar en slap en werd geconstateerd dat er sprake was van pinpointpupillen. Zijn situatie verslechterde dusdanig dat de artsen hem wilden intuberen. Op dat moment kwam hij bij. Er bestond een sterke verdenking op intoxicatie met drugs en uit bloedonderzoek bleek dat er sprake was van een zeer hoge concentratie GHB.’
24. Het OM wenst, blijkens diezelfde e-mail, een forensisch deskundige antwoord te laten geven op de vraag naar de gevaarzetting en over het mogelijke moment van inname van de GHB. Los van de vraag of het medisch dossier daar al iets aan zou kunnen bijdragen, meent klaagster dat de voornoemde informatie uit de e-mail van de officier voldoende basis biedt om uitspraken te doen over de gevaarzetting. Daarvoor is een doorbreking van het medisch beroepsgeheim niet de aangewezen weg, noch noodzakelijk. De behandelend arts heeft aangegeven dat alle informatie uit het medisch dossier die van belang is in deze, is gedeeld met Veilig Thuis.
25. In een (aanvullend) e-mailbericht d.d. 4 mei 2021 (productie 4) laat de officier van justitie overigens weten dat er van het incident met [betrokkene 1] door de artsen zelf melding is gemaakt bij Veilig Thuis. De officier huldigt het standpunt dat er op dat moment reeds voor is gekozen om de geheimhouding te doorbreken. Zij schrijft dan ook: ‘Ik begrijp niet goed waarom de betrokken artsen hun geheimhouding wel ten aanzien van de melding van Veilig Thuis hebben willen doorbreken, maar diezelfde gegevens niet ter beschikking willen stellen aan het naar aanleiding van de door hun zelf gedane melding, gestarte onderzoek.’
26. De officier van justitie miskent hiermee dat ten aanzien van een melding bij Veilig Thuis is voorzien in een wettelijke uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Echter, de omstandigheid dat een arts een dergelijke melding doet - hetgeen de verplichting meebrengt tot verstrekking aan Veilig Thuis van aan hem/haar als arts toevertrouwde gegevens - brengt niet mee dat het de arts (of de afgeleid verschoningsgerechtigde) niet (meer) vrijstaat om zich in een procedure als de onderhavige op zijn verschoningsrecht te beroepen. Het doel van een dergelijke melding is immers dat de veiligheid van het kind wordt gewaarborgd, niet om bewijs in een strafproces te verstrekken.
27. Klaagster meent dan ook dat in deze zaak de noodzaak ontbreekt om het verschoningsrecht te doorbreken. Zij meent dat dit buitenproportioneel is omdat het medisch dossier veel meer gegevens bevat dan nodig om het antwoord te geven op de vraag over gevaarzetting en/of tijdstip van inname van de GHB. Verstrekking van alle gevorderde gegevens/het medische dossier, is reeds daarom buitenproportioneel. Immers mag ‘de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder (...) gaan dan strikt nodig, voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.’
(...)
Ad (d) Informatie op andere wijze te verkrijgen
33. Vooralsnog zijn er alternatieven om de gewenste informatie te verkrijgen. Het OM beschikt kennelijk, gezien de e-mail van de officier over hoe [betrokkene 1] er aan toe was, over gedetailleerde (medische) informatie. Bij de melding bij Veilig Thuis is, in het belang van het kind, door de betrokken arts(en) inderdaad gedetailleerde informatie verstrekt. Voorzover nodig, kan bij Veilig Thuis (aanvullende) informatie worden opgevraagd.”
2.3.2
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klaagster daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Noodzaak ontbreekt
8. Als u dat belang in het achterhoofd houdt, moeten er dus zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn om het verschoningsrecht te doorbreken. En die zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn er niet naar mening van klaagster.
9. Ik verwijs u naar mijn klaagschrift voor de argumenten daarvoor, al wil ik nog wel even het belangrijkste argument aanstippen: naar mening van klaagsters ontbreekt de noodzaak voor de doorbreking van het zo belangrijke verschoningsrecht. Het openbaar ministerie (OM) beschikt al over heel veel informatie.
(...)
Andere mogelijkheden om bewijzen te verkrijgen
13. Klaagster meent ook dat, naast de andere argumenten die al zijn aangevoerd in het klaagschrift, niet vaststaat, dat de gewenste gegevens niet op andere wijzen kunnen worden verkregen. Het OM stelt dat dit niet het geval is, maar klaagster ontbreekt, waarschijnlijk net als de Rechtbank, elk inzicht hierin. Immers is de vraag wat de stand van het onderzoek nu is. Wordt er nog onderzoek verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden er nog getuigen gehoord? Kunnen die getuigen wellicht verklaringen afleggen over hetgeen de moeder aan hen heeft verklaard? Zijn er getuigen gehoord ‘uit het milieu' van de moeder? Zijn er buren gehoord? Is alle informatie bij Veilig Thuis opgevraagd en welke relevante informatie ontbreekt er dan? Kan die betreffende informatie dan niet specifiek worden opgevraagd? Het is onduidelijk, terwijl het wel relevant is voor de motivering van de feitelijke omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat er in deze zaak sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’.
14. Naast de genoemde mogelijkheden is het wellicht nog mogelijk om eerst aan de moeder zelf te vragen hoe het kan dat [betrokkene 1] GHB in zijn bloed had. Ook kan bekeken worden of er meer meldingen zijn geweest bij Veilig Thuis en of er mogelijk nog meer informatie via Veilig Thuis kan worden verkregen. Daarbij merk ik op dat een melding aan Veilig Thuis door een arts niet wordt gedaan om de opsporing en berechting van daders van kindermishandeling mogelijk te maken. Artsen doen een dergelijke melding om te bewerkstelligen dat aan de kindermishandeling een einde komt. Een dergelijke reden voor melding ligt voor artsen in het verlengde van hun eigen taak: het bevorderen van gezondheid en het verminderen van lijden. Dat is in deze ook gebeurd en kennelijk heeft dat gewerkt. Dat is een reden minder om het verschoningsrecht te doorbreken.”
2.3.3
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Feiten
Bij beslissing van 23 februari 2021 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen [verdachte] (hierna: de verdachte) met opgemeld parketnummer aan de officier van justitie, op diens vordering, een machtiging verleend voor een vordering tot het verstrekken van gevoelige gegevens op grond van artikel 126nf Sv gericht aan [klaagster] (oftewel klaagster).
De vordering ziet op de volgende gegevens:
- het complete medisch dossier van [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De officier van justitie heeft bij klaagster uiteindelijk een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd ter inbeslagname.
(...)
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard en aan klaagster het bevel gegeven tot afgifte van het medisch dossier van [betrokkene 1] , voor zover betrekking hebbend op de opname van 31 december 2020, via een beveiligde email aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft beslist dat slechts van deze gegevens zal worden kennisgenomen indien onherroepelijk is beslist op het beklag ex artikel 552a Sv.
Standpunten van de klaagster en het Openbaar Ministerie
In het klaagschrift wordt verzocht om voormeld beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster en daartoe is - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De gevorderde gegevens vallen onder het beroepsgeheim van de behandelend arts en daarom wordt een beroep gedaan op het verschoningsrecht van die arts. [klaagster] heeft derhalve een afgeleid verschoningsrecht in de zin van artikel 218 Sv. Er is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarnaast is er niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts is het de vraag of [betrokkene 1] niet evenredig in zijn belangen zou worden geschaad indien zijn moeder strafrechtelijk vervolgd wordt. Tot slot moet voorkomen worden dat mensen zoals de moeder van [betrokkene 1] zich in de toekomst, mocht dat nodig zijn, niet meer durven te wenden tot een zorgverlener omdat zij bang zijn dat gegevens aan politie of justitie zullen worden verstrekt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en heeft daartoe het volgende - kort weergegeven - aangevoerd. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan. Meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Er dient nog onderzoek te worden gedaan door een forensische arts van het NFI. De forensische arts heeft in het kader van dit onderzoek de medische gegevens nodig van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020. Op deze manier kan worden vastgesteld welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen en welke gevaren dit met zich mee bracht. Voorts zijn de gevorderde gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van verdachte met betrekking tot dit incident.
De beoordeling van het klaagschrift
Verschoningsgerechtigde (...)
De rechtbank stelt vast dat aan de behandelend arts een verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 218 Sv en [klaagster] (klaagster) derhalve een afgeleid verschoningsrecht heeft.
(...)
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van onder meer een arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen.
Daarbij worden allereerst de aard en de ernst van de verdenking in aanmerking genomen. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind. In het bloed van [betrokkene 1] is een aanzienlijke hoeveelheid GHB aangetroffen. Bovendien is op de slaapkamer van verdachte, waar [betrokkene 1] verbleef, een flesje GHB aangetroffen. Ook heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB.
Bovendien is in raadkamer gebleken dat de forensische arts van het NFI brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen. De medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 zijn voor dit onderzoek nodig om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat de omvang van de gevorderde gegevens beperkt is. De gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. De officier van justitie heeft ook in raadkamer vermeld dat de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet worden toegevoegd aan het dossier.
Deze gegevens zijn bovendien niet op een andere wijze te verkrijgen. [betrokkene 1] zelf is immers te jong om te kunnen vertellen wat er is gebeurd voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname en verdachte heeft geen toestemming gegeven voor verstrekking van het medisch dossier van haar zoon.
Gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De rechtbank zal het klaagschrift daarom ongegrond verklaren.”
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel wordt het volgende vooropgesteld. Het verschoningsrecht van onder meer de arts is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280). De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een aantal factoren te destilleren die bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kunnen worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van ernstige delicten en de omstandigheid dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen (vgl. HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205). In dit verband geldt verder dat als moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. (Vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070.)
2.5
De rechtbank heeft onderzocht of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank van belang geacht dat (i) het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind, (ii) in het bloed van het kind een aanzienlijke hoeveelheid GHB is aangetroffen, terwijl in de slaapkamer van de verdachte een flesje GHB is aangetroffen en meerdere personen hebben verklaard dat de verdachte drugs gebruikte waaronder GHB, (iii) de gevorderde gegevens alleen betrekking hebben op de opname van het kind op 31 december 2020, (iv) de forensisch arts van het NFI brongegevens nodig heeft om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van het kind en welke gevaren dit met zich bracht en (v) deze gegevens bovendien niet op een andere wijze zijn te verkrijgen.
Met betrekking tot de onder (iv) en (v) vermelde omstandigheden heeft de rechtbank kennelijk op grond van de mededelingen van de officier van justitie over de achtergrond van de vordering van de gegevens, als vaststaand aangenomen dat de door het openbaar ministerie aangezochte forensisch arts het geheel aan medische “brongegevens” met betrekking tot de ziekenhuisopname van het kind op 31 december 2020 nodig heeft om “gedegen” forensisch onderzoek te kunnen doen naar het gevaar waaraan het kind heeft blootgestaan door de in zijn bloed aangetroffen GHB. Daaruit volgt dat de informatie waarvan het openbaar ministerie op andere, indirecte wijze kennis heeft gekregen en mogelijk bij de instantie Veilig Thuis op te vragen informatie voor dat forensisch onderzoek niet volstaat, mede in aanmerking genomen dat daarbij de juistheid en volledigheid van deze indirect verkregen of te verkrijgen medische informatie niet kan worden vastgesteld.
2.6
Gelet op dit een en ander getuigt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals hiervoor bedoeld onder 2.4, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel - ook in het licht van wat namens de klaagster is aangevoerd - toereikend gemotiveerd.
2.7
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2022.