Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 juni 2021, nr. 20/00401. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 13 oktober 2021 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. De gegevens van Track&Trace van PostNL tonen aan dat deze brief is afgehaald op de afhaallocatie, maar het griffierecht is niet voldaan.
Vervolgens heeft de griffier op 12 november 2021 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Ook deze brief is afgehaald, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 4 februari 2022, waarbij de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.