ECLI:NL:HR:2022:1515

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
22/01746
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging zorgmachtiging en ontvankelijkheid schadevergoedingsvordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die onder een zorgmachtiging viel, had tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant beroep in cassatie ingesteld. De rechtbank had de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schadevergoeding en het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging toegewezen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en tot niet-ontvankelijkheid van het beroep voor zover het schadevergoeding betrof.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot schadevergoeding, omdat de wet niet in acht was genomen door de zorgverantwoordelijke. De Hoge Raad stelde vast dat de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn op de procedure ingevolge de Wvggz, waardoor hoger beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. De Hoge Raad verklaarde betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit gericht was tegen het oordeel van de rechtbank over het verzoek om schadevergoeding, maar verwierp het beroep voor het overige.

De zaak benadrukt de noodzaak van een correcte procedurele afhandeling van aanvragen tot wijziging van zorgmachtigingen en de rol van de zorgverantwoordelijke in dit proces. De uitspraak biedt ook inzicht in de ontvankelijkheid van verzoeken tot schadevergoeding in het kader van de Wvggz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/01746
Datum21 oktober 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/394413 / FA RK 22/530 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep en tot niet-ontvankelijkheid van het beroep voor zover het ziet op toekenning van schadevergoeding.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Ten aanzien van betrokkene is op 16 juli 2021 een zorgmachtiging verleend.
(ii) De zorgverantwoordelijke heeft tijdens de looptijd van de hiervoor onder (i) genoemde zorgmachtiging op de voet van art. 8:11 e.v. Wvggz enkele malen achtereen beslist tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg waar de zorgmachtiging niet in voorziet:
- op 29 januari 2022 heeft de zorgverantwoordelijke beslist tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in de vorm van het uitoefenen van toezicht op betrokkene, het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen en opnemen in een accommodatie;
- op 2 februari 2022 is een nieuwe beslissing genomen tot tijdelijke verplichte zorg, met als zorgvormen: insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene, onderzoek aan kleding of lichaam, onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen, controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen en opnemen in een accommodatie;
- Op 5 februari 2022 is wederom een beslissing genomen tot tijdelijke verplichte zorg, bestaande uit het beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene en opnemen van betrokkene in een accommodatie.
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 4 februari 2022, heeft de officier van justitie verzocht om wijziging van de hiervoor in 2.1 onder (i) genoemde zorgmachtiging. Bij het verzoekschrift is onder meer gevoegd de aanvraag van de zorgverantwoordelijke. Deze aanvraag is niet door de zorgverantwoordelijke zelf ondertekend, maar ‘per order’ door een andere bij de behandeling betrokken functionaris.
2.3
Betrokkene heeft zich tegen toewijzing van het verzochte verweerd en verzocht in verband met de toegepaste tijdelijke verplichte zorg (zie hiervoor in 2.1 onder (ii)) een schadevergoeding vast te stellen naar redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schadevergoeding en het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging toegewezen. Ten aanzien van het verweer van betrokkene dat de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging niet is ondertekend door de zorgverantwoordelijke heeft de rechtbank (in rov. 4.2) als volgt overwogen:
“(…) Tijdens de mondeling behandeling is voldoende duidelijk geworden dat door de zorgverantwoordelijke zelf tot de aanvraag is beslist. De enkele omstandigheid dat, gelet op de grote tijdsdruk die op de aanvraag stond, ervoor is gekozen een ander “per order” (dus: in opdracht van de zorgverantwoordelijke) te laten ondertekenen, doet aan de vaststelling dat sprake is van een “door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag”, niet af. (…)”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
Onderdeel II keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot schadevergoeding.
3.2
Art. 10:12 Wvggz biedt de betrokkene de mogelijkheid bij de rechter schadevergoeding te verzoeken indien de wet niet in acht is genomen door (onder anderen) de zorgverantwoordelijke. Noch in art. 10:12 Wvggz, noch elders in de Wvggz wordt hoger beroep tegen een beslissing op de voet van deze bepaling uitgesloten. Nu de regels inzake de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een procedure ingevolge de Wvggz aanvullend van toepassing zijn, stond op grond van art. 358 lid 1 Rv hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot schadevergoeding. Ingevolge art. 78 lid 6 RO is betrokkene dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Op grond van art. 358 lid 2 Rv in verbinding met art. 340 Rv kan betrokkene alsnog hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking voor zover deze ziet op het verzoek tot schadevergoeding. [1]

4.Beoordeling van het middel

4.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de wijziging van de zorgmachtiging. Het onderdeel betoogt ten eerste dat na de beslissing van 29 januari 2022 (zie hiervoor in 2.1 onder (ii), eerste gedachtenstreepje) geen gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging bij de officier van justitie is ingediend en dat daarom op 1 februari 2022 om 22.00 uur, na het verstrijken van de driedagentermijn van art. 8:12 lid 1 Wvggz, geen grondslag meer bestond voor voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg.
Dit betoog is juist, maar kan niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft (in rov. 4.3) terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet eraan in de weg staat dat de officier van justitie in zijn verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging kan worden ontvangen. De overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg kan aan de orde worden gesteld in het kader van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding. [2]
4.2.1
Het onderdeel klaagt ten tweede dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan het vereiste van een ‘door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag’ als bedoeld in art. 8:12 lid 3 Wvggz. Het onderdeel betoogt daartoe, onder meer, dat het ‘per order’ door een ander laten tekenen van deze aanvraag in strijd is met de wet.
4.2.2
Art. 8:12 lid 3 Wvggz houdt in dat een zorgverantwoordelijke die van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg moet worden voortgezet na de in art. 8:12 lid 1 Wvggz bedoelde maximumperiode van drie dagen, tot die voortzetting uitsluitend kan beslissen indien de geneesheer-directeur een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de lopende machtiging, voorzien van zijn advies daarover, bij de officier van justitie heeft ingediend.
4.2.3
In de procedure bij de rechtbank is namens betrokkene in twijfel getrokken of was voldaan aan het hiervoor in 4.2.2 genoemde vereiste van ‘een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag’, nu de desbetreffende aanvraag ‘per order’ was ondertekend door een ander dan de zorgverantwoordelijke. Daarop heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling gecontroleerd of de zorgverantwoordelijke zelf tot de aanvraag had beslist, en geoordeeld – in cassatie niet bestreden – dat dat het geval was. Daarmee kon de rechtbank oordelen dat voldaan was aan het vereiste van een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag als bedoeld in art. 8:12 lid 3 Wvggz. De klacht faalt dus.
4.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het verzoek om schadevergoeding;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
21 oktober 2022.

Voetnoten

1.HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.2.2.
2.Vgl. HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349, rov. 3.3.