Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
29 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1975, was aangeklaagd voor verduistering en diefstal. Het hof had eerder een verzoek van de verdediging afgewezen om de aangeefster als getuige te horen, met de motivering dat het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zou zijn. De Hoge Raad oordeelde dat deze afwijzing niet begrijpelijk was, aangezien de bewezenverklaring was gebaseerd op verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte, waarbij de verklaringen van de aangeefster betrekking hadden op feiten die door de verdachte werden betwist. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten over het recht op een eerlijk proces en het oproepen van getuigen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De zaak betreft een complexe juridische discussie over het recht op een eerlijk proces en de rol van getuigen in strafzaken. De Hoge Raad benadrukte dat het afwijzen van verzoeken tot het horen van getuigen niet lichtvaardig moet gebeuren, vooral niet als de getuige een belastende verklaring heeft afgelegd die door de verdediging nog niet is kunnen worden betwist. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de waarborgen van de verdediging in strafprocedures en de noodzaak om getuigen te horen wanneer hun verklaringen cruciaal zijn voor de beoordeling van de zaak.