ECLI:NL:HR:2022:218
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep inzake de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2021, nr. 20/3738 WSF, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. 20/2608). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte, aangezien het geschil betrekking had op de Wet studiefinanciering 2000. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.