Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
29 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor diefstal met geweld, waarbij de verdediging verzocht had om een getuige te horen. Het hof had dit verzoek afgewezen, met de motivering dat het horen van de getuige niet noodzakelijk was. De verdediging stelde dat de getuige een belastende verklaring had afgelegd en dat het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in het geding was.
De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad nam in overweging dat de bewezenverklaring mede was gebaseerd op de betwiste verklaring van de getuige, terwijl de verdediging deze getuige niet had kunnen ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat het hof niet had nagegaan of de procedure voldeed aan het recht op een eerlijk proces. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over het ten laste gelegde feit en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot het horen van getuigen, vooral wanneer deze getuigenissen cruciaal zijn voor de verdediging.