ECLI:NL:HR:2022:341

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
20/02766
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverhoor in strafzaak die het recht op een eerlijk proces raakt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor diefstal met geweld, waarbij de verdediging verzocht had om een getuige te horen. Het hof had dit verzoek afgewezen, met de motivering dat het horen van de getuige niet noodzakelijk was. De verdediging stelde dat de getuige een belastende verklaring had afgelegd en dat het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in het geding was.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad nam in overweging dat de bewezenverklaring mede was gebaseerd op de betwiste verklaring van de getuige, terwijl de verdediging deze getuige niet had kunnen ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat het hof niet had nagegaan of de procedure voldeed aan het recht op een eerlijk proces. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over het ten laste gelegde feit en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot het horen van getuigen, vooral wanneer deze getuigenissen cruciaal zijn voor de verdediging.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02766
Datum29 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 september 2020, nummer 22-002856-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, echter uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen in de kern dat de afwijzing door het hof van de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van [betrokkene 1] als getuige niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
De procesgang in deze zaak, de stukken, de bewezenverklaring en de bewijsvoering zijn, voor zover voor de beoordeling van de cassatiemiddelen van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2 tot en met 2.5. De procesgang houdt - kort samengevat - in dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek heeft gedaan om [betrokkene 1] als getuige te horen. Het hof heeft dat verzoek ter terechtzitting afgewezen. De verdediging heeft vervolgens tijdens die terechtzitting het verzoek herhaald, waarna het hof het verzoek bij arrest heeft afgewezen.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsman deelt mede dat de verdediging persisteert bij het eerder gedane verzoek om [betrokkene 1] als getuige te laten horen door de raadsheer-commissaris.
De voorzitter vraagt de raadsman bij welke gelegenheid hij dat verzoek heeft gedaan, omdat het hof daarvan niet op de hoogte is. De raadsman deelt mede dat hij zich heeft vergist en dat het verzoek inderdaad niet eerder is gedaan.
De raadsman doet alsnog het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen en licht dat toe, als volgt:
[betrokkene 1] heeft met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde verklaard dat cliënt jegens hem geweld heeft toegepast. Cliënt heeft dit gedetailleerd weersproken. Het is het woord van [betrokkene 1] tegen het woord van mijn cliënt. Voor de verklaring van [betrokkene 1] op dit punt bestaat geen steunbewijs.
De verdachte verklaart:
Ik heb geen geweld gebruikt tegen [betrokkene 1] . Ik fietste rustig weg en hij liep achter mij aan. Hij pakte het bagagerek van mijn fiets vast en ik viel toen over mijn fiets heen.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de verdediging om [betrokkene 1] als getuige te horen wordt afgewezen. Het hof acht zich op basis van het huidige dossier voldoende voorgelicht en acht het horen van de getuige daarom niet noodzakelijk.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging en deelt in dat verband mede:
Ik heb het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige toch wél op een eerder moment gedaan, namelijk in mijn aan uw hof gerichte brief van 8 juli 2019. In die brief stel ik mij als raadsman, geef ik de grieven op tegen het vonnis en verzoek ik om het horen van de getuige. Het verzoek moet dus, anders dan uw hof zojuist heeft gedaan, worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang. Ik herhaal dit verzoek en vraag uw hof hierop bij arrest te beslissen.”
2.2.3
De afwijzing bij arrest van het herhaalde verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige heeft het hof als volgt gemotiveerd:
“De raadsman heeft bij brief van 8 juli 2019 verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen. Op de terechtzitting in hoger beroep van 18 augustus 2020 heeft de raadsman dit verzoek herhaald. Nu het schriftelijke verzoek niet is gedaan binnen veertien nadat hoger beroep is ingesteld, moet het verzoek worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Gelet op de inhoud van het dossier en op hetgeen als onderbouwing aan het verzoek ten grondslag is gelegd, acht het hof het horen van de getuige niet noodzakelijk. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek af.”
2.3
De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige, waaraan door de verdediging onder meer ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaring van die getuige een belastende strekking heeft, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring heeft aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaring van [betrokkene 1] zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
2.4
De cassatiemiddelen slagen.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde] ;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 maart 2022.