ECLI:NL:HR:2022:47

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
20/00736
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige oplichting via Marktplaats door het aanbieden van bouwmaterialen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft grootschalige oplichting via Marktplaats, waarbij de verdachte bouwmaterialen, zoals stelconplaten, te koop aanbood. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke punten: de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de strafverzwaringsgrond van recidive volgens artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht.

Ten aanzien van de redelijke termijn oordeelde de Hoge Raad dat, aangezien de zaak in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman is behandeld en er geen verweer is gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn, de klacht hierover niet kan slagen. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een verdachte niet langer dan redelijk onder de dreiging van strafvervolging heeft geleefd als er geen verweer is gevoerd.

Wat betreft de strafverzwaringsgrond, constateerde de Hoge Raad dat het hof had vastgesteld dat de verdachte had medegepleegd aan het feit terwijl er nog geen vijf jaren waren verstreken sinds een eerdere veroordeling voor een soortgelijk misdrijf. Het hof had echter verzuimd deze strafverzwarende omstandigheid in de kwalificatie te vermelden. De Hoge Raad heeft deze misslag hersteld in de kwalificatie, maar zag geen reden om de bestreden uitspraak te vernietigen. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00736
Datum1 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 februari 2020, nummer 20-002555-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft ertoe geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, dat de Hoge Raad de kwalificatie van feit 1 zal verbeteren en de duur van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf zal verminderen, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof ten aanzien van de mate waarin de redelijke termijn bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden.
3.2
In het geval dat de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld in tegenwoordigheid van de verdachte en/of zijn raadsman en op de terechtzitting niet een verweer is gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn, moet worden aangenomen dat de verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd. Een klacht in cassatie over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop voor de bestreden uitspraak, kan in zo’n geval niet slagen. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.9.)
3.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2020 is de zaak behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde raadsman van de verdachte en is namens de verdachte geen verweer gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op wat onder 3.2 is overwogen, stuit het cassatiemiddel daarop af.

4.Ambtshalve opmerking over de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde

In de conclusie van de advocaat-generaal onder 31 tot en met 33 wordt met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde geconstateerd dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte dit heeft medegepleegd “terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan”, maar dat het hof dit heeft gekwalificeerd als “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”. Het hof heeft kennelijk als gevolg van een misslag verzuimd de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht in de kwalificatie te vermelden. De Hoge Raad leest de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde met herstel van deze misslag. Daarom ziet de Hoge Raad geen grond om de bestreden uitspraak op deze grond ambtshalve te vernietigen.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 februari 2022.