ECLI:NL:HR:2022:651
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake WAJONG-uitkering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die betrekking had op een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Centrale Raad van Beroep had op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in deze zaak (nr. 20/192 WAJONG).
De belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Moghni, heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand blijft.