Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 30 december 2020 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, specifiek het slaan van zijn zus in haar gezicht, wat valt onder artikel 300.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in zijn verweer een beroep gedaan op noodweer en heeft een cassatiemiddel ingediend via zijn advocaat Th.J. Kelder. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.