ECLI:NL:HR:2022:763

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20/04216
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en gebruik van geweld door politie tijdens uitzetting van moeder en dochter

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige aanhouding van een verdachte, die samen met haar dochter uit een noodopvang moest worden gezet. De verdachte en haar dochter weigerden te vertrekken, waarna de politie werd ingeschakeld. De politieagenten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hebben de verdachte en haar dochter aangesproken en hen gesommeerd hun spullen te pakken. Toen zij dit niet deden, hebben de agenten de dochter aangehouden. De verdachte verzet zich hiertegen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie waarbij de verdachte de agenten heeft gebeten en geschopt. De politie heeft pepperspray gebruikt om de verdachte onder controle te krijgen. De verdediging stelde dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat de politie zonder toestemming de kamer was binnengetreden en geweld had gebruikt. Het hof verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verwerping van dit beroep ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04216
Datum24 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 december 2020, nummer 23-004613-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben S.J. van der Woude en J.P.W. Temminck Tuinstra, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op of omstreeks 22 juli 2019 te Amsterdam [verbalisant 1] heeft mishandeld door met kracht in de wijsvinger van [verbalisant 1] te bijten en [verbalisant 2] heeft mishandeld door [verbalisant 2] in haar schaamstreek te trappen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“3. Een proces-verbaal van aangifte van 22 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (pagina’s 008-012).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 juli 2019 afgelegde verklaring van [verbalisant 2] :
Ik ben werkzaam op het basisteam Zuid-De Pijp van de Politie, Eenheid Amsterdam. Op 22 juli 2019 omstreeks 09.53 uur kregen wij de melding van het Operationeel Centrum te Amsterdam om te gaan naar Walborg 2[A] in Buitenveldert te Amsterdam, alwaar bij de noodopvang voor dakloze gezinnen een Ghanese vrouw met een 16-jarige dochter in het pand zat die uitgezet moest worden. Mijn collega [verbalisant 1] en ik kwamen omstreeks 10.02 uur ter plaatste. Toen spraken wij met een medewerker, de beveiliger van het pand. Hij heeft ons kort uitgelegd wat er aan de hand was. Hij vertelde dat er twee mensen in het pand waren en die het pand om 09:00 uur moesten verlaten. Hij heeft toen twee [andere] medewerkers erbij geroepen en zij zijn met ons mee gegaan naar de twee Ghanese dames. Onderweg vertelden de medewerkers dat het om moeder en een dochter ging. Zij vertelden dat zij verbaal agressief en licht ontvlambaar waren en niet van plan waren om te vertrekken. De betreffende kamer was aan het begin van de gang. Ik heb toen aangeklopt en de dochter deed open. De moeder stond op en riep tegen mij in het Engels: “Wacht, wacht, ik moet mijn advocaat bellen”. Eén van de medewerkers zei: “Jullie moeten vertrekken!” De medewerker heeft dit meerdere malen herhaald. Op dat moment kreeg ik een telefoon in mijn handen geduwd en ik bleek een vrouwelijke advocaat aan de telefoon te hebben. De advocaat gaf aan dat zij contact had gehad met de gemeente omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de uitzetting. De gemeente had aan haar aangegeven dat zij bevoegd was om tegen mij, als politieagent, te zeggen dat de uitzetting niet door kon gaan. Ik heb tegen de advocaat gezegd dat ik daar weinig vertrouwen in had en dat als dat zo was, ik het wel van de medewerkers in de opvang gehoord zou hebben. Eén van de medewerkers was een leidinggevende op de afdeling en zij stond ten tijde van dit telefoongesprek de hele tijd bij mij. Zij heeft ook een paar keer telefonisch met de advocaat van de moeder gesproken. Ik hoorde de medewerker een paar keer zeggen: “Nee, ik hoor wat u zegt, maar ik heb een andere opdracht” en “Als er een instantie is die hier iets tegen wil doen, dan moet u contact opnemen met de GGD”. Ik zag dat deze medewerker de telefoon uitschakelde en nogmaals tegen de betreffende moeder en dochter in het Engels zei dat zij weg moesten gaan. [verbalisant 1] vroeg aan de leidinggevende hoe lang zij [het hof: de moeder en haar dochter] nog hadden. De leidinggevende vertelde dat het al tien uur geweest was en dat de moeder en de dochter dus weg moesten gaan. Ik heb in het Engels uitgelegd dat de moeder en de dochter hun spullen moesten pakken en dat zij het pand moesten verlaten. Ik zag dat de moeder de deur van hun kamer dicht gooide en op slot draaide. Bij ons stonden de leidinggevende en de mannelijke medewerker. Zij hadden een loper gaven deze sleutel aan mij. Ik heb toen de deur geopend. Ik heb nogmaals verteld dat zij hun spullen moesten pakken en dat zij het pand moesten vertrekken. Vervolgens kwam er weer een telefoontje van de advocaat. Dit telefoontje werd aan de leidinggevende gegeven. Ik hoorde de leidinggevende weer zeggen dat zij geen andere instructies had en dat de uitzetting door zou gaan. Voor de zekerheid is de mannelijke medewerker nog een keer gaan bellen met de GGD en die kreeg ook te horen dat er geen ander besluit genomen was. Ik heb met [verbalisant 1] besproken dat zij nu echt weg moesten gaan en dat ik voorzag dat de moeder en de dochter zich zouden gaan verzetten. Ik heb er een extra auto bij gevraagd, dit betrof de collega’s met de roepnummers 3201 en de 3210. De moeder had kennelijk door dat ik aan het opschalen was, want zij riep ‘of er nog meer kwamen’. Ik heb uitgelegd dat er inderdaad extra politiecollega’s aankwamen. Toen ging de moeder op de grond zitten en zij zei in het Engels dat wij haar dan maar naar buiten moesten tillen. Ik dacht, wij pakken onze rust en wachten [de komst van] de collega’s af. De dochter begon direct in het Engelse te schreeuwen dat zij ons kapot ging maken wanneer wij haar moeder aanraakten. Wij reageerden hier niet op, omdat wij [de komst van] de collega’s afwachtten. De collega's zijn ter plaatste gekomen en zij zijn bij ons gaan staan. Ik heb toen de taken verdeeld en uitgelegd wat wij gingen doen. Wij hebben het plan gemaakt om de dochter als eerste aan te houden als verdachte van lokaalvredebreuk. [verbalisant 1] pakte de dochter bij haar arm vast. Zij begon direct hysterisch en met veel kracht om zich heen te slaan en te schoppen richting ons alle vier. Ik ondersteunde [verbalisant 1] en wij trokken haar uit de kamer de gang op. Omdat de dochter zo wild aan het slaan en het schoppen was, hebben wij haar op de grond gefixeerd. Ik zag dat de moeder de kamer uit kwam lopen. Ik gooide daarop de deur dicht. Ik blokkeerde deze deur. Uiteindelijk konden wij de dochter onder controle krijgen en afboeien. Terwijl de dochter werd afgeboeid, heb ik de deur van de kamer dicht gedaan en met de sleutel op slot gedraaid. Op het moment dat de dochter aan de overkant van de gang gepositioneerd werd, besloten wij de deur van de kamer open te doen om de moeder aan te houden. Ik draaide de deur van het slot af, deed de deur open en ik zag dat de moeder direct de kamer uit kwam lopen en het gevecht met ons aanging. De moeder liep hevig slaand en schoppend naar buiten. [verbalisant 1] en de collega van de 3201 wisten ieder een arm [het hof: van de moeder] te pakken. Ik stapte naar voren om te helpen. Toen trapte de moeder met haar blote voet zeer hard in mijn schaamstreek. Ik voelde dat ik hard geraakt was in mijn schaamstreek. Gelukkig kregen wij de moeder op de grond met als doel de moeder de handboeien aan te leggen en het verzet te doen breken. Op de grond bleef de moeder trappen en haar armen bewegen. Zij bleef zich maximaal verzetten met haar lichaam en zij maakte bijtende bewegingen naar [verbalisant 1] . Op een gegeven moment hoorde ik [verbalisant 1] ontzettend hard schreeuwen: “Auw! Ik ben gebeten!” Ik hoorde [verbalisant 1] roepen dat hij in zijn vinger gebeten was. Uiteindelijk kregen wij haar [het hof begrijpt: de moeder] onder controle en boeiden we haar af. Wij hebben eerst de moeder naar buiten gebracht en daarna de dochter. Eenmaal buiten voelde ik erg veel pijn in mijn schaam/buikstreek. Ik keek naar [verbalisant 1] en ik zag dat hij bloed aan zijn rechterhand had. Ik hoorde [verbalisant 1] zeggen dat hij veel pijn had, dat het bloedde en dat hij door zijn dikke, beschermende handschoen was gebeten.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnotities die aan het procesverbaal zijn gehecht. Deze pleitnotities houden onder meer in:
“Samenvatting relaas van [verdachte] en [betrokkene 1] , zoals door mij opgetekend enkele dagen na het voorval.
(...)
Donderdag 18 juli 2019 werd moeder gebeld door de GGD met de mededeling dat zij en haar 16jarige dochter [betrokkene 1] de opvang moesten verlaten, met het verzoek vrijdag naar het kantoor van de GGD te komen. Aldaar werd haar op 19 juli 2019 het besluit tot beëindiging van de noodopvang overhandigd, en meegedeeld dat zij uiterlijk maandag moesten vertrekken. Er werd geen tijdstip genoemd, men adviseerde [verdachte] een advocaat of een maatschappelijk werkster in te schakelen.
Terug in de Walborg die vrijdagmiddag deelde [betrokkene 6], medewerkster HVO, locatie Walborg, hen mee dat ze maandag om 10:00 uur weg moesten zijn. [verdachte] reageerde daarop met de mededeling dat zij tijd nodig hadden voor het vinden van een advocaat. Het was intussen rond 17:00 uur vrijdagmiddag. De reactie daarop was: “Als jullie niet gaan, bellen we de politie".
Maandagochtend 22 juli 2019 rond 09:15 uur kreeg [verdachte] een ter zake kundige jurist (mr Veenman) te pakken. Ze was met haar aan het bellen toen een beveiliger en twee medewerkers van De Walborg haar meedeelden te vertrekken. [verdachte] vroeg tijd, omdat ze immers aan het overleggen was met haar advocaat. Maar het antwoord was: “Nee, jullie tijd is op”.
[verdachte] wist van een medebewoonster, die in dezelfde situatie verkeerde (ook zij had een mededeling gekregen de Walborg te verlaten), dat zij toestemming had gekregen de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten in de Walborg.
De politie arriveerde kort na 10:00 uur, een man en een vrouw. Uit het inmiddels door mij ontvangen strafdossier blijkt dat te gaan om [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , basisteam Zuid-de Pijp van de politie eenheid Amsterdam.
[verdachte] legde aan hen uit dat ze in contact stond met een advocaat, en dat die haar had meegedeeld dat de Gemeente intussen telefonisch toestemming had gegeven dat ook zij en haar dochter in afwachting van de uitspraak in kort geding in de Walborg mochten blijven.
De agenten gaven aan dat ze niet voor een advocaat werkten maar op verzoek van de Walborg. “U had het hele weekend om te vertrekken”, en “Uw zielige verhaal kan mij niets schelen, ik doe mijn werk”: “Mijn werk houdt in dat ik u moet verwijderen”.
De situatie escaleerde hierdoor. Een medebewoner en landgenoot van [verdachte] , [betrokkene 7] stelde voor te bemiddelen en daarmee de rust terug te krijgen, maar hij werd de kamer uitgestuurd.
De vrouwelijke agente pakte de tas van [verdachte] en zette die buiten de kamer. [verdachte] was nog niet klaar met pakken, en bracht de tas weer terug de kamer in. Zij wilde zich gaan aankleden, en de deur daarom dichtdoen, maar dat werd niet toegestaan. De mannelijke agent hield de deur open, en er waren - los van [verdachte] en haar dochter - 1 vrouw (agente) en 3 mannen in de kamer (agent, medewerker Walborg, beveiliger).
[verdachte] zei tegen de agent die de deur open hield, in het Engels: “Je bent niet mijn man of mijn partner, doe de deur dicht, of wil je soms met mij slapen?”, of woorden van gelijke strekking.
Ze trok haar shirt uit, en toen deed de agent de deur pas dicht, zodat ze zich kon aankleden.
Intussen was dochter [betrokkene 1] hun spullen in de tas aan het stoppen. Een agent kwam binnen om te zoeken naar scherpe voorwerpen. Er was weliswaar een mesje, maar dat had [betrokkene 1] eerder al in de tas gedaan, er werd bij de inspectie dan ook niets gevonden. Het laatste wat ze in wilde pakken was nog een blauwe schaal.
Er was versterking opgeroepen en op dat moment ook gearriveerd. [betrokkene 1] haalde de schaal onder het bed vandaan en werd direct vastgegrepen en naar buiten gesleurd. Daarbij stootte zij met haar ribben tegen de zijkant van het bed. Ze werd op de gang eerst met haar gezicht naar beneden op de grond gelegd, haar benen werden geblokkeerd. Toen werd ze omgedraaid, werd haar hoofd naar haar knie geduwd, een agent zat met zijn/haar knie op haar rug en werd ze strak op de rug geboeid. [betrokkene 1] is astmatisch, kreeg geen lucht, riep dat ook. Een agent hield haar bij haar ribben vast, een ander bij haar schouder.
Tijdens dit gebeuren was moeder in de kamer opgesloten, zij hoorde haar dochter schreeuwen van de pijn en vanwege het gebrek aan lucht, maar de deur was geblokkeerd. Toen zij eindelijk de deur open kon maken zag ze dat haar dochter geboeid was. Zelf werd zij direct door 2 agenten vastgegrepen, een hand werd op haar rug gedraaid met vast een handboei er om heen, de andere hand werd door een andere agent beetgepakt. Zo werd [verdachte] naar de grond gewerkt met haar hoofd naar beneden, haar benen werden stevig vastgepakt. Ze hoorde "Geef me de pepperspray" en werd meteen daarop in de zijkant van haar gezicht gesprayd. Vervolgens werd haar hoofd met kracht opzij geduwd, zodat ook haar andere oog kon worden gepepperd. Ze kon haar ogen niet meer open krijgen, had veel pijn en werd strak op de rug geboeid. Ze verzocht de handboei aan een arm wat lager te plaatsen, want die sneed in haar polsgewricht, maar dat gebeurde niet. De politie wilde op haar gaan zitten om haar benen te fixeren. Tijdens dit gebeuren heeft [verdachte] haar hoofd wild heen en weer bewogen om te voorkomen dat er nogmaals pepperspray in haar ogen kwam, en heeft ze flink met haar benen bewogen vanwege de pijn en om te voorkomen dat men op haar ging zitten.
Zo werden moeder [verdachte] en de minderjarige dochter [betrokkene 1] geboeid naar beneden gebracht. Dochter [betrokkene 1] was nauwelijks gekleed, een van de bewoners heeft nog een doek om haar ontblote onderlijf gedaan. Moeder [verdachte] vroeg haar gezicht, vol spray, tranen en snot, af te vegen, maar dat gebeurde niet. Medebewoner [betrokkene 7] heeft vervolgens haar gezicht met haar jurk afgeveegd.
Buiten hebben ze lange tijd moeten wachten op transport naar het bureau.
Vele bewoners en hun kinderen waren getuige van dit gewelddadige politieoptreden. Enkele kinderen hebben traumatische ervaringen in het verleden opgelopen, en dit optreden maakte hen zeer angstig.
Enkele bewoners trachtten opnamen te maken van het gebeuren.
onrechtmatigheid binnentreden en aanhouding
(...)
De agenten zijn zonder toestemming van de bewoners (moeder en dochter […] ) binnengetreden in de woning/kamer die zij bewoonden aan de Walborg 2A te Amsterdam (p. 019, 021). Zij hadden evenmin een machtiging binnentreden. In de middag van 22 juli 2019 is door de hulpofficier van justitie, de heer Londeman, alsnog het binnentreden zonder machtiging gesanctioneerd op basis van de Vreemdelingenwet. Dit op aangeven van verbalisant [verbalisant 1] , die had meegedeeld dat zij twee vrouwen hadden aangehouden, als verdacht dat ze zich illegaal in Nederland zouden ophouden en dat ze ter beschikking moesten worden gesteld van de AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie eenheid Amsterdam). Verbalisant [verbalisant 1] liegt: ze hadden immers de vrouwen aangehouden wegens verdenking van huisvredebreuk.
[verbalisant 2] verbaliseert dat zij in de ochtend een melding hadden ontvangen dat er bij de noodopvang een Ghanese vrouw en haar dochter uitgezet moesten worden na overleg met de AVIM. Van wie deze informatie afkomstig is/was is niet duidelijk. Niet van de medewerkers van de Walborg, want daar wist men heel goed dat het om Nederlanders ging. Het lijkt er op dat de politie dit zelf heeft ingevuld, toen zij verzocht werden twee mensen ‘uit te zetten’. Moeder en dochter hebben, het zij nog maar eens herhaald, de Nederlandse nationaliteit. Ook hier lijkt het er sterk op dat achteraf deze constructie is bedacht door verbalisant [verbalisant 2] , waarschijnlijk na overleg met [verbalisant 1] .
Artikel 53 van de Vreemdelingenwet luidt:
1 De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren betast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.
2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd elke plaats te betreden, daar onder begrepen een woning zonder de toestemming van de bewoner, voor zover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59.
Het is duidelijk dat er in deze zaak geen sprake was van feiten en omstandigheden waaruit zou blijken dat zich in de woning/kamer van moeder en dochter […] vreemdelingen bevonden die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben.
Dat dit niet het geval was, was ook de verbalisanten ter plekke duidelijk. Zij hebben immers [verdachte] en haar dochter niet aangehouden op basis van de Vreemdelingenwet, maar vanwege ‘huisvredebreuk’. En dus had de politie over een machtiging binnentreden moeten beschikken.
Samenvatting en conclusie: onrechtmatige aanhouding. Zie ook het vonnis van de politierechter; p. 7, die - terecht - constateert dat zowel de aanhouding ter zake overtreding van artikel 138 Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk), als op grond van de Vreemdelingenwet inderdaad onrechtmatig is. Een eenmaal aangevangen onrechtmatige aanhouding verliest niet zijn onrechtmatigheid door de bijstand van later assisterende politiemensen.
onrechtmatig binnentreden
Zie hiervoor: de agenten zijn binnengetreden zonder machtiging binnentreden en zonder toestemming van de bewoners. Het binnentreden in de woning van [verdachte] en haar dochter was derhalve onrechtmatig, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. De privacy van [verdachte] en haar dochter is geschonden.
onrechtmatig gebruik pepperspray
(...)
in een rapport van TNO wordt over de mogelijke effecten van pepperspray vermeld: de ogen (onvrijwillige sluiting en tijdelijke verblinding), de huid (roodheid, pijn en ongevoeligheid), luchtwegen (verlamming van de keel, kortademigheid, hoesten en slijmafscheiding) en motoriek (verlies van controle over de lichaamsmotoriek, dubbelklappen, ernstig trillen en gevoelens van desoriëntatie en paniek).
Ik meen dat in deze kwestie de pepperspray niet rechtmatig gebruikt is. De Ambtsinstructie voor de politie luidt, ten aanzien van het gebruik van pepperspray en voor zover hier relevant:
Artikel 12a
1 Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken;
b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;
Artikel 12b
De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.
Artikel 12c
Pepperspray wordt tegen een persoon per geval ten hoogste twee maal voor de duur van niet langer dan ongeveer een seconde gebruikt en op een afstand van ten minste een meter.
In deze zaak is gehandeld in strijd met artikel 12a lid 1 onder b van de Ambtsinstructie. Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken.
Ik vat samen: zoals hiervoor uiteengezet was geen sprake van een rechtmatige aanhouding. En daarmee staat wat mij betreft al vast dat er sprake was van onrechtmatig gebruik van pepperspray; de politie heeft zich daarom schuldig gemaakt aan mishandeling van [verdachte] . Daar komt bij dat de nodige vraagtekens gezet kunnen worden bij de vraag of de politie heeft gewaarschuwd (zie alle getuigenverklaringen) en de afstand waarop er is gepepperd (zoals de meeste getuigen verklaren was dat op een afstand van minder dan 1 meter)
Conclusies tot zover:
1 er was sprake van onrechtmatig binnentreden
2 er was sprake van een onrechtmatige aanhouding
3 er was sprake van onrechtmatig gebruik van pepperspray en dus van mishandeling van [verdachte] .
(...)
conclusies ten aanzien van het ten laste gelegde:
(...)
primair: ontslag van rechtsvervolging:
omdat [verdachte] zich tegen de onrechtmatige aanhouding mocht verzetten. Er was sprake van een wederrechtelijke aanhouding, en dus van een wederrechtelijke aanranding, waartegen zij zich met gepaste middelen mocht verzetten. [verdachte] beroept zich dan ook op noodweer(exces). [verdachte] heeft, door met haar hoofd heen en weer te bewegen tijdens het pepperen en door flink tegen te stribbelen (duw- en trekwerk) niet in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste gehandeld. Voor zover zij de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed is dat het rechtstreekse gevolg van de hevige gemoedsbeweging die weer het gevolg was van allereerst de weigering de berichten van de advocaat af te wachten en vervolgens het jegens eerst haar dochter en daarna jegens haar zelf toegepaste geweld en het gebruik van de pepperspray.”
2.3
Het hof heeft de in hoger beroep door de verdediging gevoerde verweren, waaronder het verweer dat de verdachte een beroep kan doen op noodweer(exces), als volgt verworpen:
“Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
Het hof neemt op grond van de bevindingen van de bij het voorliggende incident betrokken politieambtenaren het volgende als vaststaand aan.
Op 22 juli 2019 omstreeks 9.50 uur kregen hoofdagent [verbalisant 1] en inspecteur [verbalisant 2] de opdracht om naar De Walborg, een instelling voor noodopvang van dak- en thuislozen in Amsterdam, te gaan, alwaar twee Ghanese dames niet wilden vertrekken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn om 10.02 uur ter plaatse gekomen en hebben toen eerst gesproken met medewerkers van De Walborg, onder wie een leidinggevende, die uitlegden dat de dames het pand uiterlijk om 09.00 uur hadden moeten verlaten, maar dat zij dit niet hadden gedaan. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die in uniform waren gekleed, zijn naar de kamer van de betreffende dames (naar later bleek: de verdachte en haar dochter) gelopen en hebben hen meegedeeld dat zij op last van het personeel de noodopvang moesten verlaten. De verdachte en haar dochter gaven hierop op luide toon te kennen dat zij er niet aan dachten om te vertrekken en dat hun advocaat had gezegd dat zij mochten blijven. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte en haar dochter vervolgens gesommeerd de kamer op te ruimen en hun spullen te pakken. Daarna hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de kamer verlaten. Na 30 minuten bleek dat er nog niets was opgeruimd. Hierop hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte en haar dochter nog eens vijf minuten de tijd gegeven voor het inpakken van hun spullen. Na het verstrijken van die laatste termijn hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte en haar dochter een laatste waarschuwing gegeven en daarbij gezegd dat als zij niet uit eigener beweging zouden vertrekken, zij daarbij fysiek zouden worden geholpen. Omdat de verdachte en haar dochter ook toen nog steeds geen aanstalten maakten om te vertrekken, hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de dochter van de verdachte samen met hun inmiddels ter plaatse gekomen collega’s vastgepakt en de kamer uit getrokken. Om te voorkomen dat de verdachte zich met de aanhouding van haar dochter zou bemoeien, is de deur van de kamer dichtgedaan en dicht gehouden. Onderwijl heeft de verdachte staan schreeuwen en hard tegen die deur staan bonken. Nadat de dochter van de verdachte was overgedragen aan een collega, hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de deur van de kamer geopend. Hierop kwam de verdachte schoppend en slaand naar buiten. Daarbij kreeg [verbalisant 2] een harde schop in haar schaamstreek, waardoor zij veel pijn ervoer. Daarop heeft [verbalisant 1] de verdachte bij de linkerarm en zijn collega [verbalisant 3] haar bij de rechterarm gepakt. De verdachte probeerde zich met grote kracht los te rukken en schreeuwde hysterisch. Toen zij naar de grond was gebracht, deed zij haar armen onder haar lijf, waarna is geprobeerd haar handen weer onder haar lichaam vandaan te trekken. Toen [verbalisant 1] met zijn rechterhand haar ogen wilde bedekken om haar te desoriënteren, heeft de verdachte zeer krachtig in de rechter wijsvinger van [verbalisant 1] gebeten, waardoor hij een hevige pijn voelde en het uitschreeuwde. Om dit geweld te laten stoppen heeft [verbalisant 3] de verdachte een aantal klappen op het hoofd gegeven en, toen zij hierop niet reageerde en nadat zij haar had gewaarschuwd, pepperspray gebruikt. Pas toen verslapten de armen van de verdachte en kon zij worden geboeid. De vinger van [verbalisant 1] kwam los toen zijn collega druk op de schouder van de verdachte uitoefende. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding (pagina 21) hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte omstreeks 11:00 uur op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, geen goede reden om uit te gaan van een andere feitelijke gang van zaken dan door de bij het incident betrokken politieambtenaren is opgetekend. Niet alleen kan, zo blijkt ook uit het bepaalde in artikel 344, tweede lid, Sv, in de betrouwbaarheid van een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar - dus ook in dat van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] - een bijzonder vertrouwen worden gesteld, maar bovendien versterken de bevindingen van de verschillende politieambtenaren elkaar en vinden deze weerklank in de verklaringen die medewerkers van De Walborg hebben afgelegd, zoals [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. Voor zover de raadsvrouw bij de door haar gevoerde verweren is uitgegaan van een andere feitelijke gang van zaken, missen deze reeds om die reden doel.
Evenzeer anders dan de raadsvrouw vermag het hof niet in te zien hoe de verdachte hier [verbalisant 2] een harde schop in de schaamstreek heeft kunnen geven en zeer krachtig in de vinger van [verbalisant 1] heeft kunnen bijten, zonder opzet op het mishandelen van deze twee verbalisanten te hebben gehad. Dat de verdachte tot haar handelen zou zijn gekomen uit paniek, desoriëntatie en de bezorgdheid om haar dochter laat onverlet dat zij willens en wetens tot geweldstoepassing is overgegaan. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de verdachte met vrucht een beroep kan doen op noodweer of noodweerexces, omdat zij zich met haar handelwijze heeft verzet tegen haar onrechtmatige aanhouding; om die reden zou de verdachte moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof begrijpt (gelet op de bij pleidooi gemaakte verwijzing naar het vonnis van de politierechter) dat de onrechtmatigheid er in de optiek van de verdediging in is gelegen dat de verdachte is aangehouden op verdenking van huisvredebreuk, terwijl zij in eerste aanleg van - de haar onder 1 tenlastegelegde - huisvredebreuk is vrijgesproken.
Ook dit verweer faalt. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op basis van de informatie die zij kregen van de medewerkers van De Walborg, waaronder een leidinggevende, tot de conclusie kunnen komen dat jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld terzake van huisvredebreuk bestond. Zij waren daarom bevoegd om de verdachte op die grond op heterdaad aan te houden. Dit wordt niet anders doordat de politierechter de verdachte later van het haar onder 1 tenlastegelegde heeft vrijgesproken (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:709).
Tot slot heeft de raadsvrouw gesteld dat de woning (het hof begrijpt: de kamer) van de verdachte op onrechtmatige wijze is binnengetreden en de inzet van de pepperspray niet rechtmatig is geweest. Aan deze stellingen heeft zij echter geen (ondubbelzinnige) conclusie verbonden, zodat deze buiten bespreking zullen blijven.”
2.4.1
Het hof heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen en daartoe onder meer geoordeeld dat de stellingen van de raadsvrouw dat de kamer van de verdachte op onrechtmatige wijze is binnengetreden en de inzet van de pepperspray niet rechtmatig is geweest, buiten bespreking zullen blijven omdat zij geen (ondubbelzinnige) conclusie heeft verbonden aan deze stellingen. Gelet op wat de verdediging heeft aangevoerd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hiervoor onder 2.2.3 weergegeven betoog van de verdediging erop neerkomt dat wat is aangevoerd over de onrechtmatigheid van het binnentreden en het gebruik van geweld door de politie tegen de dochter van de verdachte en daarna tegen de verdachte zelf, waaronder het gebruik van pepperspray, ook aan het beroep op noodweer(exces) ten grondslag is gelegd. De verwerping van het beroep op noodweer(exces) is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4.2
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2022.