Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 april 2021. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd voor feitelijke aanranding van eerbaarheid, zoals omschreven in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De centrale vragen in deze procedure waren of de door de verdachte gepleegde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als 'ontuchtige handelingen' en of de verdachte opzet had op het ontuchtige karakter van zijn gedragingen. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend over de bewezenverklaring van de bestanddelen 'dwang', 'geweld' en 'andere feitelijkheid'. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.