ECLI:NL:HR:2023:1296
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens ontbrekende gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was geregistreerd onder nummer 23/01133 en was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 24 januari 2023, met nummer BK-22/00045. De Hoge Raad constateerde dat het ingediende beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad had op 4 april 2023 een bericht geplaatst in het digitale dossier van belanghebbende, waarin deze werd geïnformeerd over het verzuim en de mogelijkheid om dit binnen zes weken te herstellen. De termijn voor herstel eindigde op 16 mei 2023. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb. Aangezien belanghebbende het verzuim niet had hersteld, besloot de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 september 2023, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.