ECLI:NL:HR:2023:1419

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22/02860
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing verzoek tot horen van getuige in moordvoorbereiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1941, was beschuldigd van de voorbereiding van moord op de partner van zijn ex-echtgenote. De zaak kwam in cassatie na afwijzingen door het hof van verzoeken van de verdediging om de politioneel informant A-4186 als getuige te horen. De verdediging stelde dat deze afwijzingen niet verenigbaar waren met het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige niet zonder meer begrijpelijk was, vooral omdat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring mede hadden gebaseerd op de verklaring van de getuige, zonder dat de verdediging deze had kunnen ondervragen. De Hoge Raad benadrukte dat het recht op een eerlijk proces inhoudt dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben om belastende getuigen te ondervragen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.

De zaak illustreert de belangrijke balans tussen de rechten van de verdediging en de belangen van de opsporing, en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging door de rechter bij het afwijzen van verzoeken tot het horen van getuigen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02860
Datum10 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2022, nummer 21-002829-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzingen door het hof bij tussenarrest en bij eindarrest van de door de verdediging gedane (voorwaardelijke) verzoeken tot het horen van de politioneel informant A-4186 als getuige, niet verenigbaar zijn met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2.1
De procesgang in deze zaak houdt – kort samengevat – het volgende in. Nadat in hoger beroep al een aantal (pro forma) zittingen had plaatsgevonden, heeft de verdediging via een e-mailbericht van 6 april 2021 – gericht aan het hof en aan het openbaar ministerie – verzocht om A-4186 als getuige te horen. Op de terechtzitting van 30 april 2021 is dit verzoek door de raadsman van de verdachte toegelicht. Dit verzoek is door het hof afgewezen bij tussenarrest van 12 mei 2021 op de grond dat het hof “de noodzaak daartoe niet ziet”. Dat tussenarrest is gewezen door de raadsheren W.A. Holland, J. Corthals en S. Bek. Vervolgens vond opnieuw een aantal (pro forma) zittingen plaats en is de zaak op de terechtzitting van 14 juli 2022 door de advocaat-generaal voorgedragen. Onmiddellijk na die voordracht is de verdachte in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Verder is door de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om A-4186 als getuige te horen en heeft het hof het onderzoek op de terechtzitting gesloten. Het hof bestond op die zitting van 14 juli 2022 uit de raadsheren R.H. Koning, H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en M.C.J. Groothuizen. Het hof heeft in deze samenstelling op 28 juli 2022 het eindarrest gewezen. Dit arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2022 en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
2.2.2
De in het cassatiemiddel bedoelde afwijzende beslissing van het hof bij tussenarrest van 12 mei 2021 is een beslissing in de zin van de artikelen 328 en 331 lid 1 in samenhang met artikel 315 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), welke bepalingen op grond van artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Op die beslissing heeft artikel 322 lid 4 Sv geen betrekking. Nu, gelet op het onder 2.2.1 weergegeven procesverloop, ervan moet worden uitgegaan dat het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2022 opnieuw is aangevangen en de einduitspraak van het hof niet mede berust op het tussenarrest waarop de eerste deelklacht van het cassatiemiddel het oog heeft, is het cassatiemiddel in zoverre tevergeefs voorgesteld.
2.3.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 01 november 2018 tot en met 31 januari 2019 te Harderwijk en/of te Amersfoort en/of te Putten, ter voorbereiding van het misdrijf moord (als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) op de partner van zijn ex-echtgenote, te weten [slachtoffer], opzettelijk een vuurwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad en in zijn woning heeft bewaard ten behoeve van het begaan van dat misdrijf.”
2.3.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden. Dit vonnis bevat onder meer de volgende bewijsvoering:
“Op 16 januari 2019 heeft [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) contact opgenomen met de politie Oost-Nederland. Hij vertelde dat zijn broer, verdachte, de nieuwe partner van zijn ex-vriendin wilde vermoorden en dat verdachte hem had gevraagd een wapen te regelen. Naar aanleiding van deze melding is de politie een onderzoek gestart.
(...)
[betrokkene 1] heeft geluidsopnamen gemaakt van de gesprekken waarin verdachte vertelt over zijn plannen om de nieuwe partner van zijn ex-partner te doden. De USB-stick met deze geluidsopnamen heeft hij ter beschikking gesteld aan de politie. Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij diverse gesprekken met zijn broer heeft gevoerd met betrekking tot een vuurwapen. Om die reden merkt de rechtbank verdachte en zijn broer aan als de betreffende deelnemer aan de hieronder beschreven gesprekken.
In het proces-verbaal met de uitgewerkte geluidsopname van bestandsnaam 20181203 (naar de rechtbank begrijpt is dit de datum van 3 december 2018) 101150.m4a wordt de volgende letterlijke weergave beschreven (waarbij M1 [betrokkene 1] is en M2 verdachte):
[betrokkene 1]: (...) over dat wapen van je, het is inderdaad zo’n ding, 9 millimeter, nieuw in de doos, 2 magazijnen 1 met hoe heet het, met hollow pointes erin, (...), ze vragen 1750. (...) je moet je ook realiseren [verdachte] (fonetisch) dat het voor mij wel lastig is. (...) Buiten dat ik niet wil dat je gaat doen wat je gaat doen. (...)
Verdachte: Als ik zo’n ding niet krijg dan doe ik het met een mes.
In het proces-verbaal met de uitgewerkte geluidsopname van bestandsnaam 20181218 (naar de rechtbank begrijpt is dit de datum van 18 december 2018) 100039.m4a wordt de volgende letterlijke weergave beschreven:
[betrokkene 1]: ik ben nog niet bij die mensen voor dat wapen geweest hè [verdachte], ik heb nog geen tijd gehad
Verdachte: ja voor 17 koop ik het in ...
[betrokkene 1]: nee precies ja
Verdachte: toch, dat is 3 keer over de prijs heen (...)
[betrokkene 1]: (...) maar dan moet je het wel mee de grens over nemen
Verdachte: Nou .... eerst kijken of ie het eh ... Eerst kijken of ie het vinden kan. En ik kan hem ook daar doodschieten, ik hoef hem niet speciaal in Nederland dood te schieten
[betrokkene 1]: je kan hem ook daar doodschieten?
Verdachte: ja, ik kan hem ook daar doodschieten hè?
[betrokkene 1]: maar dan moetje ook weten waar ie is en als .. of ie er is
Verdachte: ja maar dat eh, dat weet ik natuurlijk zo dat ie komt
In het proces-verbaal met de uitgewerkte geluidsopname van bestandsnaam 20190118 (naar de rechtbank begrijpt is dit de datum van 18 januari 2019) 094639.m4a wordt de volgende letterlijke weergave beschreven:
[betrokkene 1]: dat met die dure prijs was omdat het helemaal nieuw was en in de doos maar ze hebben ook wel gebruiktere wapens, dus we gaan het effe zien, volgende week waarschijnlijk
Verdachte: ja graag (...)
[betrokkene 1]: anders moeten we overgaan op een kruisboog!
Verdachte: Nou... Ik heb wel wat anders bedacht. Ik heb een taser (...)
[betrokkene 1]: En is dat zo een die je tegen iemand aan moet houden of met draadjes Verdachte: tegen iemand aan moet houden (...)
Verdachte: nou gaat ie ook tegen de vlakte of hij is helemaal verlamd, en steek ik hem gewoon met een mes door zijn keel heen.
[betrokkene 1]: ja
Verdachte: en ik haal van die poeier, als ik dat inneem
[betrokkene 1]: Ja
Verdachte: leef ik nog wel als de politie er is
[betrokkene 1]: ja ja ja
Verdachte: maar kunnen ze er niets meer aan doen
[betrokkene 1]: jaja ... nou dat lijkt me in ieder geval, je keel doorsnijden lijkt me niet echt een goed idee
Verdachte: mijn keel doorsnijden? Nee dat doe ik niet.
In het proces-verbaal met de uitgewerkte geluidsopname van bestandsnaam 20190130 (naar de rechtbank begrijpt is dit de datum van 30 januari 2019) 100039.m4a wordt de volgende letterlijke weergave beschreven:
[betrokkene 1]: [verdachte], morgen wordt het wapen geleverd. (...)
Verdachte: Als het maar een echte is, niet eentje met een uitgeboorde loop.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] (rechtbank: [slachtoffer]) de nieuwe partner van [betrokkene 2], de ex van verdachte, is. Verdachte wil hem doodschieten waar zijn ex bij is. En verdachte wil zichzelf ook van het leven beroven als het gebeurd is. Hij heeft al een jaar het plan om hem te vermoorden. Verdachte heeft ook een taser in huis. Hij zal dan eerst [slachtoffer] met een taser bewerken en hem daarna in de keel steken. Verdachte heeft gezegd dat hij zichzelf niet de keel kan doorsnijden, maar dan zal hij poeder bestellen waarmee je zelfmoord kan plegen.
Op 31 januari 2019 kreeg verbalisant A-4186, werkzaam bij het Team Werken Onder Dekmantel, de opdracht om verdachte te ontmoeten op de parkeerplaats van het Postiljon in Putten en met hem de aanschaf van een wapen te bespreken.
Diezelfde dag zagen verbalisanten dat een Renault voorzien van kenteken [kenteken] de parkeerplaats van het Postiljon Hotel in Putten opreed. Verdachte stapte uit. Hij maakte contact met verbalisant A-4186. Verdachte liep met hem mee naar de auto. Achter in de kofferbak toonde A-4186 aan verdachte twee vuurwapens. Een pistool van het merk Grand Power en een revolver van het merk Ruger. Na een korte uitleg, koos verdachte voor het pistool. Vervolgens namen zij beiden plaats in de auto om het geld te tellen. De vuurwapens bleven in de kofferbak van de auto liggen. In de auto kwamen ze tot een prijs van 1100 euro. Verdachte gaf hem het geld in briefjes van 50 euro. Ze stapten uit de auto en liepen samen naar de kofferbak. De man opende de kofferbak en hield verdachte aan de praat. Vervolgens werd verdachte aangehouden door leden van het arrestatieteam.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is (naast een gaspistool en gaspatronen; feit 2) een stroomstootwapen aangetroffen.
Op de eveneens tijdens de doorzoeking aangetroffen laptop van verdachte heeft de politie een document gevonden. Het document bevat de volgende tekst: “na met [slachtoffer] te hebben afgerekend, heb ik zelf mijn leven genomen”. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij dit document heeft geschreven.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht sprake is van een strafbare voorbereiding wanneer de dader opzettelijk middelen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
(...)
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat het verdachte is geweest die er steeds op aandrong dat er een vuurwapen werd aangeschaft.
Met betrekking tot het wapen, een pistool van het merk Grand Power, overweegt de rechtbank allereerst dat het evident is dat dit voorwerp naar haar uiterlijke verschijningsvorm dienstig kan zijn voor het plegen van het voor te bereiden misdrijf, moord.
Dat het moordplan op [slachtoffer] ook het misdadige doel was dat verdachte met het verwerven van dit wapen voor ogen had, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte veelvuldig contact heeft gehad met zijn broer over de aanschaf van een vuurwapen. In deze contacten is door verdachte gesproken over de aanschaf van een vuurwapen en over het doodschieten van [slachtoffer] met dat vuurwapen. Verder heeft verdachte gesproken over een alternatief plan als het vuurwapen niet te leveren is, namelijk dat verdachte [slachtoffer] dan eerst met een taser zou raken en hem vervolgens de keel zou doorsnijden. Daarna zou verdachte zichzelf doden.
De verklaringen van verdachtes broer en de uitwerkingen van de geluidsopnames worden naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door het document dat op de laptop van verdachte is gevonden. Daarin heeft verdachte immers geschreven dat hij, nadat hij met [slachtoffer] heeft afgerekend, zichzelf van het leven zal beroven.
Dat verdachte daadwerkelijk van plan was een wapen aan te schaffen, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de geluidsopnames en de transactie (onder dekmantel) die heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Verdachte heeft immers tijdens die pseudokoop vuurwapens bekeken, heeft het wapen aangewezen dat hij wilde kopen en 1100 euro aan de pseudoverkoper overhandigd om de koop rond te maken. Aldus heeft verdachte dit vuurwapen verworven, ook al lag het ten tijde van de aanhouding nog in de kofferbak. Bovendien is de taser, waarover verdachte in ‘plan B’ sprak, bij een doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte aldus zowel het opzet op het verwerven van het wapen als het opzet op het voor te bereiden misdrijf, het doden van [slachtoffer], heeft gehad.
Door gedurende een langere periode een planmatige voorbereiding te treffen, zoals hiervoor vermeld, heeft verdachte momenten van kalm beraad en rustig overleg gehad en dient het voorgaande dan ook te worden gekwalificeerd als voorbereiding van het misdrijf moord.
(...)
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van moord, zoals tenlastegelegd.”
2.3.3
Het hof heeft deze bewijsvoering van de rechtbank als volgt aangevuld:
“Geen (echt) vuurwapen verworven
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen vuurwapen heeft verworven, omdat hij nimmer de feitelijk heerschappij over het vuurwapen heeft gehad. (...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verbalisant A-4186 relateert de verbalisant voor zover hier van belang als volgt.
[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) liep met mij mee naar mijn auto. Achter in de kofferbak toonde ik [verdachte] twee vuurwapens. Een pistool van het merk Grand Power en een revolver van het merk Ruger. Na wat korte uitleg van mijn kant over de wapens koos [verdachte] voor het pistool.
Vervolgens namen wij beiden plaats in mijn auto om het geld te tellen. De vuurwapens bleven in de kofferbak van de auto liggen. In de auto kwamen we tot een prijs van 1100,- euro. [verdachte] gaf mij het geld in briefjes van 50 euro. Ik telde het geld en legde het in het deurvak van de bestuurdersdeur. Vervolgens zei ik tegen [verdachte] dat we nu het wapen zouden pakken en dat ik dan weg zou gaan.
Vervolgens ben ik uitgestapt en naar de kofferbak van mijn auto gelopen.
Toen [verdachte] uit de auto gekomen was liepen we samen naar de kofferbak van mijn auto. Ik opende de kofferbak en ik hield [verdachte] aan de praat. Vervolgens werden wij beiden aangehouden door leden van Arrestatieteam.
Het hof is van oordeel dat er aldus sprake was van verwerven van een vuurwapen zoals tenlastegelegd. Dat verdachte het wapen nog niet daadwerkelijk in handen had, doet daar niet aan af. (...)”
2.3.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2022 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“Voorwaardelijk verzoek om horen politioneel informant A-4186
23. Mocht uw Hof de p-v’d welke zien op de WOD-actie welke zijn opgemaakt en ondertekend door A-4186, B-2949 en B-2950 willen bezigen voor het bewijs dan verzoekt de verdediging u om politioneel informant A-4186 te mogen horen. Vooropgesteld zij dat een WOD-werker geen dingen gaat doen waartoe hij geen opdracht heeft c.q. niet terdege tevoren nauwkeurig is gebriefd.
Cliënt betwist op een aantal punten hetgeen dat politioneel informant A-4186 heeft geverbaliseerd d.d. 31 januari 2019. Zo betwist cliënt A-4186 hem achter in de kofferbak de wapens heeft getoond.
Op de pro-forma zitting van 2 mei 2019 heeft cliënt daarover het volgende verklaard: “Ik heb het wapen niet bekeken of in mijn handen gehad. Ik had het idee om de 1100 euro te geven, zodat hij niet kwaad zou worden.”
Ook betwist cliënt dat hij politioneel informant A-4186 1100 euro heeft gegeven. Cliënt stelt dat A4186 het geld uit zijn hand heeft gegrist.
De verdediging wenst politioneel informant A-4186 te confronteren met bovenstaande discrepanties. Voorts wenst de verdediging hem te vragen van wie hij de opdracht kreeg om de getuige [betrokkene 1] te begroeten als een bekende. Ook wenst de verdediging hem te vragen of er één of meerdere voorbesprekingen zijn waarbij politioneel informant A-4186.
24. Dat undercoveragent A-4186 onjuist heeft geverbaliseerd over het uitzoeken van een wapen bij de kofferbak vindt steun in een observatie verslag van de politie van 31 januari 2019. Hierin beschrijven 4 agenten dat zij zijn dat [verdachte] en A-4186 in de auto van de undercoveragent stapten waarna [verdachte] 3 minuten later werd aangehouden door leden van het arrestatieteam. Zij hebben alle vier geheel niets geverbaliseerd over het bij een geopende kofferbak staan van [verdachte] en A-4186.
25. Gezien bovengenoemde contradicties en het feit dat het proces-verbaal van bevindingen van de politioneel informatie-inwinner door de rechtbank is gebruikt in de bewijsconstructie van het vonnis in eerste aanleg acht de verdediging het noodzakelijk dat deze getuige wordt gehoord. De verdediging wenst zijn verklaring te toetsen en cliënt betwist het tenlastegelegde. Het horen van deze getuige is derhalve noodzakelijk en van belang voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv.
Nadere onderbouwing van het verzoek aan de hand van de uitleg van A-G Spronken van de uitspraak EHRM 19 januari 2021 inzake Keskin t. Nederland
26. “Uit de Straatsburgse jurisprudentie volgt - en dat lijkt door de ontwikkelingen in de Keskin-zaak te worden bevestigd - dat de rechter de verdediging, indien zij dat verzoekt, steeds in de gelegenheid moet stellen om de verklaringen van belastende getuigen te toetsen door deze getuigen te ondervragen, alvorens een veroordeling op die verklaringen te mogen baseren. Pas wanneer het, ondanks redelijke inspanningen daartoe, niet mogelijk is gebleken om de verdediging deze gelegenheid te bieden, komt de vraag aan de orde of en, zo ja, onder welke voorwaarden de verklaringen van die getuigen niettemin kunnen worden gebruikt als bewijs voor een veroordeling.
De consequentie is dan ook dat de feitenrechter een dergelijk verzoek niet mag afwijzen, tenzij de verdediging in een eerder stadium al de kans heeft gehad de getuige te ondervragen of als er een goede reden is dat de getuige niet door de verdediging ondervraagd kan worden.”
27. De verdediging verzoekt u om bij de beoordeling van de noodzaak van het horen van A-4186 de maatstaf te betrekken welke volgt uit Keskin t. Nederland.
De verdediging wenst zijn verklaring te toetsen en cliënt betwist het tenlastegelegde. Het horen van deze getuige is derhalve noodzakelijk en van belang voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv. Indien u het proces-verbaal behelzende de verklaringen van A-4186 wenst te bezigen voor het bewijs wenst de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid te krijgen om de getuige te (doen) ondervragen op de bovengenoemde onderwerpen waarover de getuige niet eerder is gehoord door de verdediging.”
2.3.5
De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“De verdediging heeft (voorwaardelijk) verzocht verbalisant A-4186 te horen, omdat verdachte op een aantal punten de juistheid betwist van wat A-4186 heeft geverbaliseerd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van het door verbalisant A-4186 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. De inhoud van dat proces-verbaal vindt steun in gesprekken die daaraan voorafgaand tussen verdachte en diens broer hebben plaatsgevonden. Het hof ziet dan ook geen noodzaak tot het horen van A-4186 als getuige, temeer nu de begeleider van A-4186 bij de raadsheer-commissaris is gehoord.
Dat de leden van het observatieteam niet hebben gerelateerd dat de kofferbak van de auto van A-4186 is geopend, maakt deze beslissing van het hof niet anders.
Het hof wijst het verzoek af.”
2.4
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) in de zaak Keskin tegen Nederland heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 onder meer geoordeeld dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2). Uit dit arrest volgt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (rechtsoverweging 2.9.3).
2.5.1
Het hof heeft – evenals de rechtbank – de bewezenverklaring van feit 1, voor zover deze inhoudt dat de verdachte opzettelijk een vuurwapen heeft verworven, mede aangenomen op grond van een proces-verbaal van verbalisant A-4186, die als politiële informant werkzaam is bij het team Werken Onder Dekmantel. Daarin verklaart deze verbalisant over – kort gezegd – het verloop van een ontmoeting met de verdachte op 31 januari 2019. Deze verklaring houdt onder meer in dat twee vuurwapens aan de verdachte zijn getoond, de verdachte een bedrag van € 1.100 heeft betaald voor een wapen en vervolgens de verdachte en de verbalisant naar de kofferbak zijn gegaan met daarin de wapens. De verdachte heeft betwist dat hij zelf € 1.100 aan de verbalisant heeft overhandigd en dat aan hem de wapens in de kofferbak zijn getoond, en heeft het (voorwaardelijke) verzoek gedaan tot het horen van verbalisant A-4186 over (onder meer) deze onderdelen van zijn verklaring.
2.5.2
De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van verbalisant A-4186 als getuige is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hebben aangenomen mede op grond van de door de verdachte betwiste verklaring zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dat, zoals het hof heeft overwogen, de verdachte in gesprekken met zijn broer het voornemen kenbaar heeft gemaakt om zich een vuurwapen te verschaffen, leidt niet tot een andere uitkomst, omdat op grond van (de opnames van) die gesprekken het door de verdachte betwiste verloop van de gebeurtenissen op 31 januari 2019 niet al buiten redelijke twijfel is komen vast te staan. Ook de enkele omstandigheid dat de begeleider van verbalisant A-1486 bij de raadsheer-commissaris is gehoord – overigens zonder dat een verklaring van die begeleider voor het bewijs is gebruikt – brengt niet met zich dat het belang bij het horen van deze verbalisant ontbreekt.
2.5.3
De Hoge Raad merkt hierbij nog op dat, waar het gaat om het optreden van een politiële informant, het bieden van gelegenheid tot het stellen van vragen onder omstandigheden vanwege de belangen van de opsporing en/of de getuige met zekere beperkingen gepaard mag gaan, bijvoorbeeld doordat toepassing wordt gegeven aan artikel 190 lid 3 Sv of doordat alleen gelegenheid wordt geboden tot het schriftelijk doen stellen van vragen, al dan niet met het oog op het opmaken van een aanvullend proces-verbaal door de betreffende opsporingsambtenaar.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2023.