Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een erfrechtelijke aanspraak. De verzoeker, [C], heeft een som ineens van € 233.469,25 verzocht voor werkzaamheden die hij heeft verricht in het agrarisch bedrijf van zijn overleden vader. De vader heeft bij testament zijn kinderen als erfgenamen benoemd, waarbij [C] een verklaring van zuivere aanvaarding heeft ondertekend, terwijl zijn broers en zus de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De rechtbank Oost-Brabant benoemde een vereffenaar in de nalatenschap, en het hof heeft in eerdere beschikkingen geoordeeld over de ontvankelijkheid van [C] en de hoogte van de gevraagde som.
Het hof heeft uiteindelijk het verzoek van [C] afgewezen, waarbij het heeft overwogen dat de voordelen die [C] heeft ontvangen, zoals bespaarde huur en kosten voor bedrijfsruimte, in mindering moeten worden gebracht op de gevraagde som. De Hoge Raad heeft in cassatie de klachten van [C] verworpen, waarbij het hof de vrijheid had om deze voordelen mee te wegen in zijn beoordeling. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgever bij artikel 4:36 BW veel ruimte laat voor billijkheid en dat de rechter een ruime mate van vrijheid heeft bij het bepalen van een billijke vergoeding. De Hoge Raad concludeert dat de overige klachten van [C] ook niet tot cassatie kunnen leiden, en verwerpt het beroep.