Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1971, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 31 augustus 2022 heeft de voorzitter van het hof, na het geven van het laatste woord aan de verdachte, geweigerd de raadsman in de gelegenheid te stellen een verzoek te doen met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. De raadsman had aangegeven nog een verzoek te willen indienen, maar de voorzitter verklaarde dat er op dat moment geen ruimte voor was. Dit leidde tot de vraag of het hof in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van de voorzitter van het hof om het verzoek niet te behandelen, een beslissing was ten behoeve van de handhaving van de orde op de zitting. Tegen deze beslissing staat geen beroep in cassatie open. Het cassatiemiddel dat stelde dat het onderzoek op de terechtzitting nietig was omdat het hof niet op het verzoek had beslist, werd verworpen, omdat er geen verzoek was gedaan. De Hoge Raad benadrukte dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden opgeheven of geschorst op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie, en dat dit verzoek zowel tijdens als na de zitting kan worden ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en verwierp het beroep.