ECLI:NL:HR:2023:1560

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
22/03580
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de weigering van het hof om verzoek tot voorlopige hechtenis te behandelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1971, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 31 augustus 2022 heeft de voorzitter van het hof, na het geven van het laatste woord aan de verdachte, geweigerd de raadsman in de gelegenheid te stellen een verzoek te doen met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. De raadsman had aangegeven nog een verzoek te willen indienen, maar de voorzitter verklaarde dat er op dat moment geen ruimte voor was. Dit leidde tot de vraag of het hof in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde.

De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van de voorzitter van het hof om het verzoek niet te behandelen, een beslissing was ten behoeve van de handhaving van de orde op de zitting. Tegen deze beslissing staat geen beroep in cassatie open. Het cassatiemiddel dat stelde dat het onderzoek op de terechtzitting nietig was omdat het hof niet op het verzoek had beslist, werd verworpen, omdat er geen verzoek was gedaan. De Hoge Raad benadrukte dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden opgeheven of geschorst op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie, en dat dit verzoek zowel tijdens als na de zitting kan worden ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en verwierp het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03580
Datum14 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 september 2022, nummer 21-001114-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het arrest van het hof nietig zijn, omdat het hof heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daartoe wordt in de eerste plaats aangevoerd dat de voorzitter van het hof heeft geweigerd de raadsman van de verdachte in de gelegenheid te stellen om een verzoek te doen met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte en in de tweede plaats dat het hof heeft geweigerd een beslissing te nemen op dit verzoek.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2022 houdt onder meer het volgende in:
“De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
(...)
De voorzitter ondervraagt de verdachte. De overige raadsheren, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte krijgen ook de gelegenheid de verdachte vragen te stellen.
(...)
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. De advocaat-generaal voert aan, zakelijk weergegeven:
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig de overlegde pleitaantekeningen, welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht.
De raadsman voert voorts aan, zakelijk weergegeven:
(...)
De advocaat-generaal maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot repliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken:
(...)
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik heb nog een verzoek over de voorlopige hechtenis.
De voorzitter deelt mede:
Dat gaat nu niet meer. U kent het wettelijk systeem.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten (...).”
2.3
Volgens dit proces-verbaal heeft de voorzitter van het hof, nadat aan de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken, aan de raadsman van de verdachte medegedeeld dat er op dat moment geen ruimte bestond voor een verzoek over de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het betreft hier een beslissing van de voorzitter van het hof ten behoeve van de handhaving van de orde op de terechtzitting. Daartegen staat geen beroep in cassatie open (vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9897). In zoverre moet het cassatiemiddel onbesproken blijven.
2.4
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting nietig is omdat het hof heeft geweigerd een beslissing te nemen op een verzoek van de raadsman van de verdachte tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, mist het feitelijke grondslag nu zo’n verzoek niet is gedaan, en kan het dus niet tot cassatie leiden.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat door de weigering van de voorzitter de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden geldt het volgende. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie, dan wel ambtshalve, door de rechter worden opgeheven dan wel geschorst op grond van de artikelen 69 of 80 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een verzoek tot opheffing of schorsing kan zowel tijdens het onderzoek ter terechtzitting als daarbuiten worden gedaan. Nu de raadsman dus ook na afloop van de terechtzitting waarop het onderzoek plaatsvond zo’n verzoek bij het hof kon indienen (vgl. artikelen 75 en 86 Sv), is door de weigering van de voorzitter geen sprake van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.
2.6
Opmerking verdient nog dat uit de wettelijke regeling zoals die in artikel 311 en artikel 345 lid 1 Sv is neergelegd volgt dat – behoudens de in artikel 311 lid 5 Sv genoemde uitzondering – het onderzoek wordt gesloten nadat de verdachte het recht is gelaten als laatste te spreken. Die regeling staat er echter, mede gelet op de beginselen van een behoorlijke procesorde, niet zonder meer aan in de weg dat na het geven van gelegenheid voor het laatste woord maar voorafgaand aan de sluiting van de zitting nog een onderwerp dat wel op de strafzaak, maar niet op dit – op de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv gerichte – onderzoek ter terechtzitting betrekking heeft (bijvoorbeeld de voorlopige hechtenis), ter sprake kan worden gebracht.
2.7
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 november 2023.