Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep is onder meer het volgende van belang:
(i) het hof heeft op 25 augustus 2021 op tegenspraak uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof heeft de verdachte onder meer veroordeeld voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 4);
(ii) het dictum van het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.”
(iii) de strafmotivering van het hof houdt ten aanzien van de voor feit 4 opgelegde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen het volgende in:
“Daarnaast is het hof van oordeel dat ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (...) en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.”
(iv) het hof heeft op 21 september 2021 een herstelbeslissing gegeven. Deze herstelbeslissing houdt het volgende in:
“HERSTELBESLISSING
van het in hoger beroep gewezen arrest van dit gerechtshof van 25 augustus 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
(...)
Het hof heeft geconstateerd dat dit arrest een onmiddellijk kenbare fout bevat, die zich voor eenvoudig herstel leent (vgl. HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478), te weten onder het kopje strafmotivering staat abusievelijk vermeld "en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur". Dit moet zijn “en een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur”.”
(v) de verdachte heeft op 24 september 2021 cassatieberoep doen instellen.
2.2.1Bij een herstelbeslissing gaat het om een zelfstandige, niet in de wet verankerde en beperkte mogelijkheid voor de feitenrechter om een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent te verbeteren. Dat brengt mee dat de feitenrechter slechts in evidente gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid het dictum te verbeteren, mede met het oog op de juiste executie van de uitspraak. Er is geen aanleiding in strafzaken de procespartijen in de gelegenheid te stellen zich over een voorgenomen verbetering uit te laten.
Een herstelbeslissing moet worden gewezen door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten. De griffier moet er zorg voor dragen dat de herstelbeslissing wordt aangetekend op dan wel wordt gehecht aan het origineel van de uitspraak en per gewone brief ter kennis van de procespartijen wordt gebracht.