ECLI:NL:HR:2023:183
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Bestuurdersaansprakelijkheid en het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel in belastingzaken
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor onbetaalde omzetbelasting en heffingsrente. De belanghebbende, [X] te [Z], België, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 31 december 2020 uitspraak deed in hoger beroep. De zaak betreft een beschikking tot aansprakelijkstelling van de belanghebbende voor de onbetaald gebleven omzetbelasting van [C] B.V. over de periode van 1 januari 2008 tot 1 december 2008. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het betoog van de Ontvanger over de inbreng die belanghebbende had kunnen leveren voorafgaand aan de beschikking tot aansprakelijkstelling. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad stelt dat de belanghebbende, indien hij voorafgaand aan de beschikking was gehoord, mogelijk een inbreng had kunnen leveren die van belang was voor de beslissing van de Ontvanger. Dit betreft met name de omzetbelasting die in aftrek had kunnen worden gebracht. De Hoge Raad concludeert dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat de zaak opnieuw beoordeeld moet worden.