ECLI:NL:HR:2023:248
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag inzake aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014, 2015 en 2016
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbende, een natuurlijke persoon, opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur had deze bezwaren afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, waar zij niet is verschenen tijdens de zitting op 24 maart 2021. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. In geschil was onder andere of de uitnodiging voor de zitting bij de Rechtbank tijdig en op regelmatige wijze was aangeboden. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden, maar belanghebbende betwistte dit en stelde dat zij de uitnodiging niet had ontvangen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de stelling van belanghebbende dat de uitnodiging naar een verkeerd adres was verzonden.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en de noodzaak voor de rechter om adequaat te reageren op de argumenten van partijen.