ECLI:NL:HR:2023:248

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
22/01349
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag inzake aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014, 2015 en 2016

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbende, een natuurlijke persoon, opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur had deze bezwaren afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, waar zij niet is verschenen tijdens de zitting op 24 maart 2021. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. In geschil was onder andere of de uitnodiging voor de zitting bij de Rechtbank tijdig en op regelmatige wijze was aangeboden. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden, maar belanghebbende betwistte dit en stelde dat zij de uitnodiging niet had ontvangen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de stelling van belanghebbende dat de uitnodiging naar een verkeerd adres was verzonden.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en de noodzaak voor de rechter om adequaat te reageren op de argumenten van partijen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01349
Datum17 februari 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 maart 2022, nrs. BK-21/00384, BK-21/00387 en BK-21/00388 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/4929, SGR 20/4973 en SGR 20/5512) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2014, 2015 en 2016 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.B.M.A. Engelen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014, 2015 en 2016 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen deze aanslagen afgewezen.
2.2
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Belanghebbende is daar niet verschenen. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard.
2.3
Voor het Hof was onder meer in geschil of de zaak teruggewezen moest worden naar de Rechtbank, omdat belanghebbende de uitnodiging voor de zitting niet zou hebben ontvangen. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat de uitnodiging tijdig en op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden. Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat uit het van de Rechtbank ontvangen dossier blijkt dat de uitnodiging voor de zitting met dagtekening 22 februari 2021 aangetekend is verzonden naar het adres van belanghebbende en dat een e-mail van PostNL bevestigt dat de uitnodiging op dat adres is bezorgd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld. Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd belanghebbendes stelling heeft verworpen dat zij geen uitnodiging voor het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank heeft ontvangen, aangezien het door het Hof bedoelde bericht van PostNL het verkeerde adres vermeldt.
3.2
Indien een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. [2]
3.3
Het Hof heeft met betrekking tot de uitnodiging voor de zitting van de Rechtbank onderzoek uitgevoerd en in zijn uitspraak vermeld dat belanghebbende door de griffier van de Rechtbank bij aangetekende brief, verzonden op 22 februari 2021, onder vermelding van plaats en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op het adres van belanghebbende is uitgereikt.
3.4
De tot het dossier behorende afdruk van het door PostNL vervaardigde document van bezorging van de uitnodiging voor de zitting van de Rechtbank vermeldt dat deze uitnodiging is uitgereikt op het adres [a-straat 1]. Blijkens de gedingstukken is het adres van belanghebbende [a-straat 1a]. Het oordeel van het Hof dat de uitnodiging tijdig en op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden, is onbegrijpelijk. [3] Het middel slaagt.
3.5
Gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene kunnen de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. De Hoge Raad zal de zaak terugwijzen naar de Rechtbank.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank,
- wijst het geding terug naar de Rechtbank Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
- draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 134, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.

Voetnoten

2.Zie HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1774, rechtsoverweging 2.3.
3.Vgl. HR 8 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2260, rechtsoverweging 2.4.