Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 1 november 2021. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die in deze procedure wordt aangeduid als [betrokkene], geboren in 1979. De betrokkene was eerder veroordeeld voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne en er werd een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.