Conclusie
Nummer21/04535 P
Het cassatieberoep
Het middel
concrete aanwijzingen" bestaan dat de betrokkene "
zich in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit".
Het oordeel van het hof en de behandeling ter terechtzitting
Beoordeling van de vordering
De voorzitter houdt mij voor dat ik in 2010 met [betrokkene 1] in België ben aangehouden in verband met het uit containers halen van harddrugs en dat ik daarvoor ben veroordeeld door de Belgische rechtbank. Wij zijn daar nooit aanwezig geweest. Ik ben op de snelweg aangehouden. In België word je al snel veroordeeld. Ik heb er niets mee te maken gehad. Volgens mij is [betrokkene 1] ook niet veroordeeld in die zaak.”
Van de zijde van [betrokkene ] is voorts verklaard dat hij ergens in 2008 een geldbedrag van 820.000 euro contant overhandigd heeft gekregen van [betrokkene 1] . Het ging daarbij om een lening en investering in onroerend goed. (…)
soortgelijke feitenals het grondfeit, ofwel met
feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categoriekan worden opgelegd. Dit heeft het hof miskend door te overwegen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan “
enig strafbaar feit”. Op grond daarvan kan niet worden ontnomen.
voorafgaandaan de bewezen verklaarde periode (van 25 januari tot en met 1 november 2010) schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten. Ook in het licht van hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd waarbij er in de toelichting op het middel nog op wordt gewezen dat de justitiële documentatie van de betrokkene, die zich tussen de stukken bevindt, niet inhoudt dat de betrokkene in België voor enig strafbaar feit is veroordeeld, terwijl op grond van artikel 4 lid 2 van het Kaderbesluit 2009/315/JBZ van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (Pb 2009, L 93) de Belgische staat gehouden is melding te maken van een eventuele veroordeling van de betrokkene aan de Nederlandse staat.
Het juridisch kader
1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beoordeling van het middel
dat de betrokkene zich in de periode voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit” niet zonder meer begrijpelijk is. [7] Het hof heeft immers in de ontnemingsuitspraak onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn, in de betekenis als hiervoor bedoeld, dat de betrokkene een ‘soortgelijk feit’ (voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode) heeft begaan. [8]