ECLI:NL:HR:2023:372
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juli 2022, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 7 juli 2021 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 20 oktober 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. Op 18 november 2022 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De door belanghebbende aangevoerde redenen werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 136 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.