ECLI:NL:HR:2023:390

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
21/03721
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, in strijd met de Opiumwet. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte de huurder was van een pand waarin een hennepkwekerij was aangetroffen. De verdediging had verzocht om het horen van een getuige, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien de verdachte de verklaring van de getuige betwistte en er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk het pand had gehuurd waarin de hennepplanten waren aangetroffen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het horen van de getuige geen toegevoegde waarde zou hebben voor de bewijsvoering. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03721
Datum28 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2021, nummer 20-002474-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 oktober 2015 tot 30 oktober 2015 te [plaats] opzettelijk een grote hoeveelheid van 2445 hennepplanten (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1] ).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 zijn weergegeven, waaronder de volgende bewijsmiddelen:
“3. Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 24 februari 2016, (...), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
(...)
A: Ik ben eigenaar van de panden [a-straat 1 tot en met 5] .
(...)
V: Wat kunt u vertellen over de aangetroffen hennepkwekerij in [a-straat 1] ?
A: Ik ken de huurder. De huurder betrof een Turkse man. Het huurcontract is al in jullie bezit. Ik heb het pand verhuurd aan [verdachte] .
V: Wanneer bent u voor het laatst in het pand geweest?
A: Ik denk dat het een half jaar geleden is geweest. Ik denk dat ik een maand of anderhalve maand voor de ontdekking van de kwekerij vroeg in de ochtend voor deze deur stond. Ik trof toen [verdachte] buiten aan.
V: Wat kunt u verklaren omtrent het aanleggen van de internetkabel?
A: In september is in een van mijn panden een nieuwe huurder gekomen. Ik ben rond deze tijd ook de internetkabel gaan aanleggen in mijn panden. Ik heb de kabel van mij, [a-straat 2] , via de kabelgoot naar [a-straat 1] gelegd. Ik ben toen niet bij [a-straat 1] binnen geweest. [verdachte] heeft de kabel toen aangetrokken en ik heb de kabel doorgegeven. [verdachte] heeft de kabel vervolgens weer doorgestoken naar de achterburen.
V: Hoe werd de huur betaald?
A: Dit werd contant betaald.
(...)
7. Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 29 februari 2016, dossierpagina’s 27-31, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(Dossierpagina 29)
V: Welke panden heb jij het afgelopen jaar gehuurd?
A: Ik heb het pand aan de [a-straat 3] gehuurd.
V: Van wie huurde jij het pand?
A: Ik huurde dit van [B] .
V: Hoe lang huur je het pand?
A: Ik huur dit vanaf 2013.
(Dossierpagina 30)
Opmerking verbalisant; Verbalisant heeft verhuurder [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] werd gevraagd wie de huur van het pand betaalde. Ik, verbalisant, hoorde dat [betrokkene 1] tegen mij zei dat de huur altijd door [verdachte] werd betaald, op een keer na.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 juli 2019:
Ik heb het pand gehuurd. Ik heb enkele keren betaald aan [betrokkene 1] .
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 augustus 2021:
U, advocaat-generaal, vraagt mij of de kopie van het identiteitsbewijs op dossierpagina 21, die zich bevindt achter de huurovereenkomst van 1 oktober 2013 met [betrokkene 1] , betreffende het pand, een kopie van mijn identiteitsbewijs betreft. Dit klopt, dat is een kopie van mijn identiteitsbewijs.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“ [verdachte] niet bij de hennepplantage betrokken. [verdachte] dan ook geen enkele wetenschap heeft van deze plantage. (...)
Uit niets blijkt of deze plantage ook aan cliënt toebehoort. Immers, in de loods zijn geen forensische bewijzen aangetroffen die naar [verdachte] leiden.
(...) [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] in september 2015 bij loods [a-straat 1] heeft opgemerkt toen hij daar de internetkabel van [a-straat 2] naar [a-straat 4] ging doortrekken. Het is heel opmerkelijk dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] heeft gezien, omdat hij niet naar binnen is gegaan. Hoe kan [betrokkene 1] dan met zekerheid weten (en verklaren) dat de man die in loods [a-straat 1] de kabel heeft doorgegeven/aangetrokken ook daadwerkelijk cliënt was? Kortom, deze verklaring is mijns inziens door het ontbreken van onderscheidende waarde volstrekt irrelevant en kan daarom ook niet aan het bewijs bijdragen. (...)
Tot slot nog het punt van de adressering. De kwekerij is op een ander adres dan het gehuurde pand van [verdachte] aangetroffen. Uit het huurcontract met [betrokkene 1] staat opgenomen dat het gehuurde de loods op [a-straat 3] betreft. Dit huisnummer staat bovendien vermeld in het huurcontract dat namens [verdachte] en onderhuurder [betrokkene 3] is gesloten (...) Ook om die reden kan er geen veroordeling voor het tlgl volgen.
Onjuiste herkenning (...) Voorwaardelijk verzoek
Onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is in samenhang met het verkeerde adres, de onjuiste herkenning en het ontbreken van wetenschap en machtssfeer verzoek ik uw hof [verdachte] vrij te spreken.
Indien uw mijn betoog niet volgt, het voorwaardelijke verzoek om [betrokkene 1] , de eigenaar van de loods te horen. In de eerste plaats om er zeker van te zijn wie hij daadwerkelijk bedoelt met [verdachte] en tevens hoe het nu zit met de nummering van de diverse loodsen.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daarnaast het volgende in:
“Cliënt heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] nooit heeft gezien. Daarnaast wil ik opmerken dat [betrokkene 1] nooit met cliënt is geconfronteerd. Ik wil het hof verzoeken om [betrokkene 1] nader te horen om er zeker van te zijn wie hij bedoelt met ‘ [verdachte] ’. Is destijds geverifieerd of het cliënt is?”
2.2.5
De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 29 oktober 2015 een inwerking zijnde hennepkwekerij met zeven kweekruimtes aan de [a-straat 1] te [plaats] is aangetroffen. Van alle acht de bedrijven ter plaatse in de twee bedrijfsverzamelgebouwen (met vier bedrijven links en vier rechts) werden slechts bij één bedrijf, het bedrijf gevestigd op [a-straat 1] , bijzonderheden aangetroffen.
(...)
Verhuurder [betrokkene 1] is op 24 februari 2016 door de politie gehoord en heeft verklaard dat hij het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] aan ‘ [verdachte] ’ verhuurde en dat hij de huur contant ontving. (...) [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij een maand of anderhalve maand voor de ontdekking van de kwekerij ‘ [verdachte] ’ buiten aantrof. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij in september 2015 een internetkabel heeft aangelegd in zijn panden aan de [a-straat 1 tot en met 5] . [betrokkene 1] is toen niet in het pand met [a-straat 1] binnengegaan, omdat [verdachte] de kabel vanuit zijn pand heeft aangetrokken en heeft doorgestoken naar de achterburen.
(...)
Naar het oordeel van het hof is boven redelijke twijfel verheven dat het de verdachte is geweest die onder zijn eigen naam ‘ [verdachte] ’ met ingang van 1 oktober 2013 met [betrokkene 1] een huurovereenkomst is aangegaan met betrekking tot het bedrijfspand waar op 29 oktober 2015 een inwerking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen. (...) Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte heeft bevestigd dat hij per 1 oktober 2013 met [betrokkene 1] een huurovereenkomst is aangegaan voor een bedrijfspand aan de [a-straat ] in [plaats] . (...) Voorts staat naar het oordeel van het hof vast dat die huurovereenkomst tussen [betrokkene 1] en verdachte zag op het door verdachte gehuurde bedrijfspand aan de [a-straat ] met [a-straat 1] , waar de inwerking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Dat op de schriftelijke huurovereenkomst een ander nummer, te weten [a-straat 3] , is vermeld, laat naar het oordeel van het hof alle overige uit de bewijsmiddelen voortvloeiende bevindingen dat het hier gaat om het aan ‘ [verdachte] ’ verhuurde bedrijfspand met [a-straat 1] , waar de hennepplanten zijn aangetroffen, onverlet. Daar komt bij dat [betrokkene 1] beschikte over een kopie van een op naam van de verdachte verstrekt identiteitsbewijs, dat bij deze overeenkomst was gevoegd.
(...)
Nu de verklaringen van de verdachte de redengevendheid van al het bewijsmateriaal niet kunnen ontzenuwen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte aldus wist van de aanwezigheid van de inwerking zijnde hennepkwekerij aldaar, in het door hem gehuurde, terwijl de hennepplanten zich in zijn machtssfeer bevonden, nu hij als huurder in het pand en de kwekerij kon en kwam wanneer hij dat wilde en niet is gesteld of gebleken dat hij daar (op of vanaf enig moment) niet (zonder meer) mocht komen.
(...)
Voorwaardelijke verzoeken raadsman
Hiervoor is reeds uiteengezet waarom het hof de verklaringen van de verdachte dat hij niets wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem gehuurde pand, dat hij daar niet kwam (...) niet geloofwaardig acht.
Het hof voegt daar nog aan toe dat, tegen de achtergrond van het procesdossier, van geen enkele reden is gebleken om aan de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen voor zover die ziet op de verdachte. Zoals blijkt uit de bewijsmiddelen wordt de verklaring van [betrokkene 1] bevestigd door meerdere feitelijkheden. (...) Immers, niet ter discussie staat dat verdachte een huurovereenkomst met [betrokkene 1] is aangegaan. Het hof ziet derhalve geen noodzaak om tot het horen van [betrokkene 1] over te gaan (...).”
2.3.1
In de toelichting op het cassatiemiddel wordt in verband met de klacht over de afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige een beroep gedaan op de uitspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) in de zaak Keskin tegen Nederland (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16).
2.3.2
Naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin tegen Nederland heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 onder meer geoordeeld dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2). Uit dit arrest volgt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (rechtsoverweging 2.9.3).
2.4.1
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige afgewezen en heeft in dat verband kennelijk geoordeeld dat het horen van de getuige voor de bewijsvoering geen toegevoegde waarde zal hebben. Aan dat oordeel heeft het hof in de kern ten grondslag gelegd dat het geen reden heeft om aan de juistheid van de door de getuige afgelegde verklaring te twijfelen en dat die verklaring wordt bevestigd door “meerdere feitelijkheden”.
2.4.2
De afwijzing van het verzoek is niet zonder meer begrijpelijk, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld. Aan het verzoek is immers ten grondslag gelegd dat de verdachte de verklaring van [betrokkene 1] betwist, waarbij de verdachte onder meer heeft aangevoerd dat hij niet het pand [a-straat 1] - het pand waarin de hennepplantage is aangetroffen - heeft gehuurd, maar het pand [a-straat 3] en dat niet duidelijk is dat [betrokkene 1] in zijn verklaring over de huurder van het pand [a-straat 1] doelt op de verdachte. De door het hof bedoelde “andere feitelijkheden” die de verklaring van [betrokkene 1] ondersteunen zijn niet toereikend voor het kennelijke oordeel van het hof dat de feiten en omstandigheden waarover [betrokkene 1] heeft verklaard - in het bijzonder dat de verdachte [a-straat 1] heeft gehuurd - al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. De Hoge Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat bewijsmiddel 7 inhoudt dat de verdachte [a-straat 3] heeft gehuurd en dat het hof heeft vastgesteld dat op de in bewijsmiddel 9 bedoelde huurovereenkomst is vermeld dat deze betrekking heeft op [a-straat 3] .
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 maart 2023.