Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 16 juni 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1960, was in deze strafzaak aangeklaagd voor medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en poging tot oplichting, zoals omschreven in artikel 326.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de strafmotivering van het hof beoordeeld, waarbij een gevangenisstraf van 162 dagen was opgelegd. Tevens werd de redelijke termijn in eerste aanleg en de LOVS-oriëntatiepunten in overweging genomen.
Een belangrijk aspect van de zaak was de onvolkomenheid bij de beëdiging van één of meer raadsheren van het hof, wat werd aangevoerd door de verdediging. De Hoge Raad oordeelde dat, gelet op een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:1438), deze onvolkomenheid geen verdere bespreking behoeft. De advocaat-generaal, A.E. Harteveld, concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.
Na beoordeling van de klachten over de uitspraak van het hof, kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep door de Hoge Raad verworpen.