ECLI:NL:HR:2023:395

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
21/02698
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake medeplegen oplichting en poging tot oplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 16 juni 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1960, was in deze strafzaak aangeklaagd voor medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en poging tot oplichting, zoals omschreven in artikel 326.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de strafmotivering van het hof beoordeeld, waarbij een gevangenisstraf van 162 dagen was opgelegd. Tevens werd de redelijke termijn in eerste aanleg en de LOVS-oriëntatiepunten in overweging genomen.

Een belangrijk aspect van de zaak was de onvolkomenheid bij de beëdiging van één of meer raadsheren van het hof, wat werd aangevoerd door de verdediging. De Hoge Raad oordeelde dat, gelet op een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:1438), deze onvolkomenheid geen verdere bespreking behoeft. De advocaat-generaal, A.E. Harteveld, concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.

Na beoordeling van de klachten over de uitspraak van het hof, kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep door de Hoge Raad verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02698
Datum21 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juni 2021, nummer 20-003078-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één of meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 maart 2023.