In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Gemeente Rotterdam en de eigenaren van een onroerend goed dat onteigend is. De Gemeente had beroep in cassatie ingesteld tegen een eindvonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de schadeloosstelling voor de eigenaren was vastgesteld op € 164.965,--. De rechtbank had in haar vonnis overwogen dat de huurderving voorafgaand aan de peildatum voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat de beëindiging van de huurovereenkomst een direct gevolg was van de onteigening. De Gemeente betwistte dit en stelde dat de huurderving kon worden gecompenseerd door een hogere huurprijs voor het vervangende object na de peildatum. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onjuist had geoordeeld door te stellen dat de huurderving niet kon worden gecompenseerd met voordelen die na de peildatum zouden ontstaan. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werden de eigenaren veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.