In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X1] N.V., een ontbonden rechtspersoon. De zaak betreft belastingaanslagen die zijn opgelegd aan belanghebbende over verschillende jaren, waaronder vennootschapsbelasting, omzetbelasting en dividendbelasting. De belanghebbende, opgericht naar het recht van Curaçao, was geliquideerd en had volgens de Curaçaose wetgeving opgehouden te bestaan. De Hoge Raad moest beoordelen of de belastingaanslagen terecht waren opgelegd en of de bezwaren tegen deze aanslagen ontvankelijk waren.
De Hoge Raad oordeelde dat de belastingaanslagen niet bekendgemaakt waren aan de belanghebbende, omdat deze rechtspersoon niet meer bestond. Dit leidde tot de conclusie dat de bezwaren en beroepen tegen de belastingaanslagen ontvankelijk waren, ondanks de ontbinding van de vennootschap. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de Inspecteur in gebreke was met het tijdig beslissen op de bezwaren, en dat de belanghebbende recht had op een dwangsom. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, en de Hoge Raad verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk, waarmee de belastingaanslagen werden vernietigd.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van belastingaanslagen op ontbonden rechtspersonen en de procedurele vereisten voor het indienen van bezwaren en beroepen in belastingzaken.