ECLI:NL:HR:2023:647
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in schenkbelasting bij splitsing van onderneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een belanghebbende. De zaak betreft de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de schenkbelasting, specifiek in het kader van een splitsing van een onderneming. De belanghebbende had in 2013 aandelen in een vennootschap geschonken gekregen van zijn moeder, die eerder een indirect aanmerkelijk belang had in een andere vennootschap. De Inspecteur had de aanslag in de schenkbelasting vastgesteld met een voorwaardelijke vrijstelling wegens bedrijfsopvolging, maar stelde dat slechts voor 49 procent van de waarde van de aandelen voldaan was aan de vijfjaarstermijn van artikel 35d, lid 1, SW.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had geoordeeld dat er geen nieuwe bezitstermijn was aangevangen na de splitsing van de onderneming. De Hoge Raad heeft dit oordeel van het Hof bestreden en geoordeeld dat het Hof niet had vastgesteld of de dochtermaatschappijen van de vennootschap voorafgaand aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Dit was van belang voor de beoordeling van de indirecte bezitseis. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de ondernemingsstructuur en de toepassing van de BOR in het kader van schenkingen, vooral bij splitsingen van ondernemingen. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.