ECLI:NL:HR:2023:711
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Amsterdam
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] te [Z], vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. Het beroep in cassatie is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 juli 2022, nummer 21/00548, die op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 20/4508) betreft. De zaak draait om een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het Hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Na beoordeling is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 12 mei 2023, waarbij de vice-president R.J. Koopman als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.