Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
13 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1958, was als bestuurder van een rechtspersoon aangeklaagd voor faillissementsfraude en verduistering van twee leaseauto's. De centrale vraag was of de verdachte opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers en of hij zich de leaseauto's wederrechtelijk had toegeëigend. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat de verdachte door het niet voeren van administratie de aanmerkelijke kans had doen ontstaan dat de rechten van schuldeisers werden verkort, en dat hij die kans bewust had aanvaard. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de bewezenverklaring van de verduistering van de leaseauto's ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De zaak begon met een procesverloop waarin de verdachte in cassatie ging tegen een eerdere uitspraak van het hof. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen en kwam tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd. De verdachte had als bestuurder van de vennootschap leaseovereenkomsten gesloten, maar de Hoge Raad vond dat niet zonder meer kon worden aangenomen dat hij zich de auto’s wederrechtelijk had toegeëigend. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld door het gerechtshof.