Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin een klaagschrift is ingediend door de klager, die wordt verdacht van dierenmishandeling. De rechtbank had op 5 april 2022 een beslissing genomen over het beslag op de hond van de klager, een Amerikaanse Staffordshire terriër, in het kader van het onderzoek naar de verdenking van dierenmishandeling. De Hoge Raad diende te beoordelen of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de hond zou verbeurd verklaren. Daarnaast werd de vraag opgeworpen of de rechtbank zich had moeten uitlaten over het voornemen van de officier van justitie tot vervreemding van de hond, en of de rechtbank voldoende had gereageerd op het verweer van de klager dat er geen bewijs was van mishandeling of het onthouden van zorg voor de hond.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de rechtbank niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef.