ECLI:NL:HR:2023:954
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing van functionarissen werkzaam bij de Europese Octrooiorganisatie en de schending van het recht van vrij verkeer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingheffing van een functionaris die werkzaam is bij de Europese Octrooiorganisatie (EOB) en die als duurzaamverblijfhouder in Nederland is aangemerkt. De belanghebbende, een Belgische nationaliteit hebbende vrouw, heeft sinds 15 november 1979 onafgebroken in Nederland verbleven en is sinds 30 juni 2000 in dienst bij het EOB. Haar salaris is vrijgesteld van inkomstenbelasting, maar zij heeft voor het jaar 2016 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De Inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte vastgesteld.
De zaak kwam voor de Hoge Raad na een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarin werd geoordeeld dat de Zetelovereenkomst tussen Nederland en de EOB niet in strijd is met het EU-recht, met name artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het Hof concludeerde dat de belanghebbende zich in een zuiver interne situatie bevond, omdat zij niet in een andere EU-lidstaat heeft gewoond of gewerkt. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten van de belanghebbende beoordeeld en kwam tot de conclusie dat deze niet tot een andere uitkomst konden leiden. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.