In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan over de beloning van een opvolgende bewindvoerder. De opvolgende bewindvoerder had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 12 mei 2022 was gegeven. Het hof had de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de opvolgende bewindvoerder vastgesteld op € 279,50, zijnde de helft van het bedrag dat in de Regeling beloning is genoemd. De Hoge Raad oordeelde dat de opvolgende bewindvoerder recht heeft op de volledige beloning van € 559,00 voor aanvangswerkzaamheden, zoals vastgelegd in artikel 3 lid 5 van de Regeling beloning. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof voor zover deze de beloning verlaagde en bepaalde dat de opvolgende bewindvoerder aanspraak kan maken op het volledige bedrag ten laste van het vermogen van de rechthebbende. De zaak betreft de uitleg van de Regeling beloning en de vraag of de beloning voor aanvangswerkzaamheden ook geldt voor opvolgende bewindvoerders. De Hoge Raad concludeerde dat de werkzaamheden van een opvolgende bewindvoerder onder het begrip 'aanvangswerkzaamheden' vallen, ongeacht de reden van opvolging. De uitspraak benadrukt het belang van een adequate beloning voor bewindvoerders en de noodzaak om rechtsverscheidenheid te voorkomen.