ECLI:NL:HR:2023:964

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22/02796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake beloning opvolgende bewindvoerder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan over de beloning van een opvolgende bewindvoerder. De opvolgende bewindvoerder had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 12 mei 2022 was gegeven. Het hof had de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de opvolgende bewindvoerder vastgesteld op € 279,50, zijnde de helft van het bedrag dat in de Regeling beloning is genoemd. De Hoge Raad oordeelde dat de opvolgende bewindvoerder recht heeft op de volledige beloning van € 559,00 voor aanvangswerkzaamheden, zoals vastgelegd in artikel 3 lid 5 van de Regeling beloning. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof voor zover deze de beloning verlaagde en bepaalde dat de opvolgende bewindvoerder aanspraak kan maken op het volledige bedrag ten laste van het vermogen van de rechthebbende. De zaak betreft de uitleg van de Regeling beloning en de vraag of de beloning voor aanvangswerkzaamheden ook geldt voor opvolgende bewindvoerders. De Hoge Raad concludeerde dat de werkzaamheden van een opvolgende bewindvoerder onder het begrip 'aanvangswerkzaamheden' vallen, ongeacht de reden van opvolging. De uitspraak benadrukt het belang van een adequate beloning voor bewindvoerders en de noodzaak om rechtsverscheidenheid te voorkomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02796
Datum23 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
MOTIO, BUDGET EN ADVIES B.V.,
gevestigd te Ingen, gemeente Buren,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de opvolgende bewindvoerder,
advocaat: M.S. van der Keur,
tegen
1. [de voormalige bewindvoerder],
wonende te [woonplaats],
hierna: de voormalige bewindvoerder,
2. [de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: de rechthebbende,
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 9055823/BM VERZ 21-1132 van de kantonrechter te Zutphen van 4 mei 2021;
b. de beschikking in de zaak 200.298.027 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2022.
De opvolgende bewindvoerder heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De voormalige bewindvoerder en de rechthebbende hebben geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2022 en tot verwijzing naar een ander hof.
De advocaat van de opvolgende bewindvoerder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of een professionele bewindvoerder die een bewindvoerder opvolgt die op eigen verzoek is ontslagen, op grond van art. 1:447 lid 1 BW in verbinding met art. 3 lid 5 Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren [1] (hierna: Regeling beloning) aanspraak kan maken op een beloning voor aanvangswerkzaamheden. Ook komt aan de orde of een professionele bewindvoerder die op eigen verzoek is ontslagen, aanspraak kan maken op een beloning voor het opmaken van een eindrekening en verantwoording.
2.2
In dit geding heeft de voormalige bewindvoerder de kantonrechter verzocht haar wegens pensionering als bewindvoerder van de rechthebbende te ontslaan. Zij heeft de gelijktijdige benoeming van de opvolgende bewindvoerder als bewindvoerder verzocht.
2.3
De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen en de opvolgende bewindvoerder als bewindvoerder benoemd. De kantonrechter heeft – voor zover in cassatie van belang – beslist dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de opvolgende bewindvoerder niet ten laste mag worden gebracht van het vermogen van de rechthebbende en dat aan de voormalige bewindvoerder geen beloning toekomt voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording.
2.4
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en op grond van art. 3 lid 6 Regeling beloning aan de opvolgende bewindvoerder voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden een vergoeding toegekend van € 279,50, zijnde de helft van het in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning genoemde bedrag voor het jaar 2021. [2] Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
“5.9 Het hof stelt voorop dat de tekst van de Regeling niet duidelijk maakt of de mogelijkheid om ‘een beloning voor aanvangswerkzaamheden’ toe te kennen enkel betrekking heeft op werkzaamheden bij de instelling van een bewind dan wel of dat die ook ziet op werkzaamheden die nodig zijn bij de start van een opvolgend bewindvoerder. Ook de toelichting op de Regeling schept op dit punt geen duidelijkheid. [De opvolgende bewindvoerder] lijkt er van uit te gaan dat ook een opvolgend bewindvoerder op grond van (het systeem van) de Regeling altijd aanspraak heeft op een vergoeding voor aanvangswerkzaamheden. Het hof deelt dit standpunt niet. Zo gaat [de opvolgende bewindvoerder] eraan voorbij dat in artikel 3 lid 5 van de Regeling het recht op een andere beloning naast de jaarbeloning uitdrukkelijk beperkt is: ‘in voorkomende gevallen’. Niet valt zondermeer in te zien waarom een bewindvoerder die een lopend bewind overneemt in geval van een ontslag op eigen verzoek van een voorganger recht heeft op vergoeding van deze aanvangskosten.
5.1
Naar het oordeel van het hof regelt de (toelichting op de) Regeling dus niet het in geschil zijnde punt. De toelichting gaat echter wel in op de situatie dat voorafgaand aan het bewind sprake was van budgetbeheer. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd, aldus de toelichting. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden en het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder na een voorafgaand budgetbeheer nog wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Tegen die achtergrond is de beloning voor aanvangswerkzaamheden als de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd in de Regeling beperkt. Is het reguliere bedrag voor aanvangskosten (forfaitair) gebaseerd op 8 uren werk; het bedrag voor aanvangskosten na voorafgaand budgetbeheer is gebaseerd op 6 uren werk. De Regeling beperkt hier dus de beloning voor aanvangskosten bij de instelling omdat minder werk noodzakelijk is.
5.11
Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden die bij de instelling van een bewind noodzakelijk zijn als genoemd in r.o. 5.5 niet, althans niet ten volle, noodzakelijk zijn in het kader van de opvolging door [de opvolgende bewindvoerder]. Uitgangpunt is immers dat een (goed) lopend bewind wordt voortgezet. Dan zal het verzamelen en kennisnemen van stukken minder tijd kosten dan bij de instelling van een bewind, nu dit door de voormalig bewindvoerder eenvoudig kan worden overgedragen. Hetzelfde geldt voor het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), het overnemen van alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), want die zijn veelal beperkt tot het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de enkele verandering van bewindvoerder. Ook kan het openen van een bankrekening of de inschrijving in het Kadaster natuurlijk achterwege blijven. Overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing zal bij een opvolgend bewindvoerder ook niet meer nodig zijn. Normaal gesproken zal er ook al een plan van aanpak zijn gemaakt, dat wellicht enige bijstelling behoeft, maar de noodzaak tot het (blijven) aanpassen geldt ook voor een lopend bewind. Bovendien is met het opstellen en bespreken daarvan minder tijd gemoeid. Ook zal de rechthebbende veelal al over de (te overhandigen) klachtenregeling beschikken. Desgevraagd ter zitting deelde [de opvolgende bewindvoerder] mee dat de intakewerkzaamheden inderdaad beperkt waren (geweest).
5.12
De conclusie tot nu toe is dat de intakekosten van een opvolgend bewindvoerder niet onder het begrip aanvangskosten (als bedoeld) in artikel 3 lid 5 van de Regeling vallen, omdat daarmee gedoeld lijkt te zijn op de kosten van de start van het (eerste) bewind. De vraag is dan of de opvolgend bewindvoerder aanspraak kan maken op een beloning. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, onder toepassing van artikel 3 lid 6 van de Regeling.
5.13
Vervolgens resteert de vraag naar de hoogte van de beloning in geval van een ontslag en opvolging op eigen verzoek van een bewindvoerder. Nu de werkzaamheden in het kader van de opvolging gemiddeld beperkt zijn, zal met de intake minder dan 8 uur werk gemoeid zijn. Ter zitting is duidelijk geworden dat maatwerk (het bepalen van een vergoeding toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek bewind kunnen voordoen en naar hun aard niet alle voorzienbaar zijn) in de praktijk niet werkt. Immers, de kantonrechter moet de vergoeding (vooraf) vaststellen bij de benoemingsbeschikking, terwijl de vraag naar hoeveel werk gemoeid is met de opvolging in een specifiek bewind – bijvoorbeeld 1 uur of 6 uur – pas na de benoeming kan worden bepaald. Derhalve is ook voor het vaststellen van een beloning voor een opvolgend bewindvoerder als hier aan de orde een forfaitair systeem aangewezen. De belangen van enerzijds de rechthebbende (dan wel de verstrekker van bijzondere bijstand) voor wiens rekening deze kosten komen afwegende tegen de keuze van een opvolgend bewindvoerder om zich al dan niet bereid te verklaren het bewind over te nemen, welke beslissing mede commercieel van aard is, is het hof van oordeel dat het redelijk is om in geval van een overdracht van bewind op eigen verzoek van de bewindvoerder (forfaitair) uit te gaan van (eerdergenoemde omstandigheden welke het hof forfaitair begroot op een tijdsbestek van) 4 uur werk. Het hof zal de opvolgend bewindvoerder dan ook op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling een vergoeding toekennen voor opstartwerkzaamheden berekend op basis van deze 4 uur, hetgeen neerkomt op de helft van het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling. Nu de opvolging in deze zaak plaats heeft gevonden in 2021 voert deze vergoeding voor 4 uur werk tot (de helft van € 559,-) € 279,50.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof (in rov. 5.9-5.13) een te beperkte uitleg geeft aan het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning, door te overwegen dat de intakekosten van de opvolgende bewindvoerder (bij een ontslag en benoeming op eigen verzoek van de voormalige bewindvoerder), niet onder het begrip aanvangskosten (als bedoeld) in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning vallen, omdat daarmee gedoeld lijkt te zijn op de kosten van de start van het (eerste) bewind.
3.2
Art. 1:447 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder aanspraak heeft op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Die regels zijn opgenomen in de Regeling beloning. Voor zover in cassatie van belang luidde art. 3 van die regeling ten tijde van de benoeming van de opvolgende bewindvoerder als volgt:
“1 De kantonrechter die de bewindvoerder (…) benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
(…)
5 Naast de jaarbeloning kent de kantonrechter in voorkomende gevallen de volgende beloningen toe:
a. voor aanvangswerkzaamheden € 559, of € 419 indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd;
(…)
d. voor het opmaken van een eindrekening en -verantwoording € 210.
6 In afwijking van het eerste lid kan de kantonrechter in geval een bewind niet alle goederen betreft of wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze vaststellen.”
3.3
Uit de toelichting op de Regeling beloning blijkt (a) dat de regeling als bindend instrument is ingevoerd om de rechtsverscheidenheid terug te dringen die tot dan toe gold; (b) dat uitgangspunt van de regeling is dat de bewindvoerder adequaat wordt beloond voor de uitoefening van zijn taken; (c) dat aan de regeling een forfaitair systeem ten grondslag ligt, waarbij de beloning geldt als een gemiddelde, met als doel de administratieve afhandeling te vereenvoudigen en de regeldruk voor bewindvoerders en de rechterlijke macht te verminderen. [3]
Hieruit volgt dat ook een opvolgende bewindvoerder recht heeft op een adequate beloning voor aanvangswerkzaamheden die hij moet verrichten. Ook volgt hieruit dat bij de toekenning van die beloning en de bepaling van de hoogte daarvan rechtsverscheidenheid moet worden voorkomen, en dat is gekozen voor een forfaitair systeem omdat dit eenvoudig is te hanteren en leidt tot een gemiddeld genomen adequate beloning. Met deze uitgangspunten strookt, mede gezien de omstandigheid dat de wetgever geen onderscheid heeft gemaakt tussen aanvangswerkzaamheden die een bewindvoerder aan het begin van een bewind moet verrichten en aanvangswerkzaamheden die een opvolgende bewindvoerder tijdens dat bewind moet verrichten, dat ook de eerste werkzaamheden van een opvolgende bewindvoerder vallen onder de reikwijdte van het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning. Dit geldt ongeacht de reden van de opvolging van de voormalige bewindvoerder en ongeacht wie het ontslag heeft verzocht.
Onderdeel 1 slaagt dus.
3.4
Bij deze stand van zaken behoeven de onderdelen 2 en 3 geen behandeling.
3.5
Opmerking verdient dat uit hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen ook volgt dat een voormalige bewindvoerder in een geval als in dit geding aan de orde, waarin wegens pensionering om ontslag is verzocht, aanspraak kan maken op de beloning die art. 3 lid 5, onder d, Regeling beloning toekent voor het opmaken van een eindrekening en verantwoording.
3.6
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door te bepalen dat de opvolgende bewindvoerder aanspraak kan maken op de in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning genoemde beloning voor aanvangswerkzaamheden van € 559,--.
Uit art. 3 lid 6 Regeling beloning volgt niet iets anders. Uit de toelichting op de Regeling beloning blijkt dat de woorden ‘uitzonderlijke omstandigheden’ tot uitdrukking brengen dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken en dat de afwijkingsmogelijkheid een ‘noodklep’ is. [4] De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat zich in het onderhavige geval niet zodanige omstandigheden voordoen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2022, maar uitsluitend voor zover daarin aan de opvolgende bewindvoerder op de voet van art. 3 lid 6 Regeling beloning een vergoeding is toegekend ter hoogte van de helft van het in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning genoemde bedrag voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden, zijnde € 279,50;
- bepaalt dat de opvolgende bewindvoerder aanspraak kan maken op de in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning genoemde beloning voor aanvangswerkzaamheden van € 559,-- ten laste van het vermogen van de rechthebbende.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 juni 2023.

Voetnoten

1.Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2014, Stcrt. 10 november 2014, nr. 32149 (nadien verschillende keren gewijzigd).
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3792.
3.Toelichting, Stcrt. 10 november 2014, nr. 32149, p. 6.
4.Toelichting, Stcrt. 10 november 2014, nr. 32149, p. 7.