Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 juli 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van een B.V. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo betrokken waren. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden en dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 308.313 naar € 303.313. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.