ECLI:NL:HR:2024:1030
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en naheffingsaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 juni 2022, waarin meerdere belastingzaken van belanghebbende aan de orde waren. Deze zaken betroffen onder andere een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor het jaar 2007, alsook aanslagen in de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012. Daarnaast waren er naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en boetebeschikkingen aan de orde.
Belanghebbende had zijn gronden van beroep tijdig ingediend, maar de Hoge Raad heeft geen acht geslagen op drie aanvullende geschriften die later zijn ingediend. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na het verstrijken van de termijn voor een conclusie van repliek heeft belanghebbende opnieuw twee geschriften ingediend, waarop de Hoge Raad eveneens geen acht heeft geslagen.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot een andere uitkomst leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.