ECLI:NL:HR:2024:1107

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
24/00907
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van uitlevering van calamiteitenrapport en verschoningsrecht in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2024. De zaak betreft een beklaagde die zich verzet tegen de uitlevering van een calamiteitenrapport van een overleden patiënt en zijn echtgenote, in het kader van een strafzaak tegen zorgverleners die verdacht worden van het in hulpeloze toestand brengen van de patiënt, wat heeft geleid tot de dood van zijn echtgenote.

De klaagster, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, heeft zich beroepen op het verschoningsrecht. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de reikwijdte van dit verschoningsrecht en de vraag of de rechtbank heeft miskend dat informatie van hulpverleners over verleende zorg ook onder dit recht valt. Daarnaast is er een vraag gerezen of de rechtbank heeft verzuimd te toetsen aan artikel 9.6 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, en of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het medisch verschoningsrecht rechtvaardigen.

De Hoge Raad heeft de klachten van de klaagster beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00907 Bv
Datum3 september 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2024, nummer RK 23/025586, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.J. van Eenennaam, advocaat in Leiden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 september 2024.