Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
3 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was vrijgesproken van het aanhitsen van zijn hond op 9 januari 2019. Het hof had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De advocaat-generaal had echter geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen hond, en tot gelasting van teruggave aan de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat de onttrekking aan het verkeer van de hond niet kon worden bevolen, omdat de rechter niet had vastgesteld dat er een strafbaar feit was begaan. Artikel 36b lid 1, aanhef en onder 3º, van het Wetboek van Strafrecht vereist dat er bij een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, een vaststelling van een strafbaar feit moet zijn gedaan. Aangezien de verdachte was vrijgesproken, was niet voldaan aan deze voorwaarde.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de hond. De Hoge Raad gelastte de teruggave van de hond aan de verdachte, waarmee de Hoge Raad de belangen van de verdachte in deze zaak heeft beschermd.