Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon van Bosnische nationaliteit naar Bosnië en Herzegovina. De opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in drugs en wapens. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 14 februari 2024 heeft geoordeeld over het uitleveringsverzoek van Bosnië en Herzegovina. De opgeëiste persoon heeft beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaten N. van Schaik en H. Brentjes, die cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de rechtbank niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 24 september 2024.