ECLI:NL:HR:2024:1437
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over voorlopige aanslag in de zuiveringsheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak, genummerd SHE 19/2295, een voorlopige aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2019 opgelegd aan belanghebbende.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. Het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door het dagelijks bestuur, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.