ECLI:NL:HR:2024:1492

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
23/01430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging en bewijsverkrijging in Caribische drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1971, was aangeklaagd voor het medeplegen van de invoer en het vervoer van cocaïne, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep in Curaçao. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken van twee feiten, maar de strafmotivering leidde tot een gevangenisstraf van tien jaren. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden en de gezondheidstoestand van de verdachte aanleiding moesten geven tot een lagere straf. Daarnaast werd er verweer gevoerd over de rechtmatigheid van de verkregen verkeers- en locatiegegevens, met verwijzing naar de Richtlijn 2002/58/EG en een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de verdediging niet tot cassatie leidden, maar dat het hof onvoldoende gemotiveerd had waarom het recht op een eerlijk proces niet was geschonden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, die werd verminderd naar negen jaren en tien maanden, en verwierp het beroep voor het overige. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van detentieomstandigheden en de rechtmatigheid van bewijsverkrijging in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01430 C
Datum22 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 30 maart 2023, nummer H-138/21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de verwerping van een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, en klaagt over de beslissing van het hof over de strafoplegging.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4-22.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de verwerping door het hof van het verweer dat de in het dossier aanwezige verkeers- en locatiegegevens in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021, in zaak C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (H.K., in tegenwoordigheid van Prokuratuur), onrechtmatig zijn verkregen.
3.2
Het hof heeft een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft aangevoerd dat het Prokuratuur-arrest (voetnoot: HvJ EU 02.03.2021, ECLI:EU:C:2021:152) met zich brengt dat de in het dossier opgenomen verkeers- en locatiegegevens op onrechtmatige wijze, immers zonder rechterlijke tussenkomst, zijn verkregen, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting van deze resultaten van onderzoek.
Het Hof overweegt als volgt.
Het door de raadsman genoemde arrest is gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU). Het land Curaçao maakt geen deel uit van de EU en valt niet onder de voor de EU geldende regelgeving als genoemd in het Prokuratuur-arrest, waardoor dit niet rechtstreeks op strafzaken in Curaçao van toepassing is. Het verweer wordt reeds op die grond verworpen.”
3.3
Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021, in zaak C-746/18, waarop het cassatiemiddel een beroep doet, heeft betrekking op Richtlijn 2002/58/EG van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie). Anders dan het cassatiemiddel tot uitgangspunt neemt, is de in deze richtlijn opgenomen regeling niet van toepassing in Curaçao, dat behoort tot de landen en gebieden overzee als bedoeld in artikel 355 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel

4.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de bewezenverklaring van respectievelijk feit 6 en feit 7.
4.2
De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt, zijn opgenomen in de uitspraak van het hof. Deze uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:OGHACMB:2023:316.
4.3
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 35-44.

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze negen jaren en tien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 oktober 2024.