Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1994, was in hoger beroep veroordeeld voor wederspannigheid met letsel tot gevolg, zoals omschreven in artikel 181.1 jo. 180 van het Wetboek van Strafrecht. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden, gezien de opgelegde straffen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.