Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 september 2023. De verdachte, een 22-jarige vrouw, werd beschuldigd van doodslag en het wegmaken van een lijk. De feiten van de zaak zijn schokkend: de verdachte, die zwanger was van de man met wie zij samenwoonde, heeft meerdere keren met een mes in de borst van het slachtoffer gestoken. Na de fatale daad heeft zij het lichaam van het slachtoffer begraven en dit gedurende bijna vier en een half jaar verborgen gehouden. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht betrof de bewijsklacht met betrekking tot het wegmaken van het lijk, waarbij de verdachte het oogmerk had om de oorzaak van het overlijden te verhullen. De tweede klacht betrof de strafmotivering, waarbij de verdachte zich afvroeg of haar bekentenis een matigende werking op de opgelegde gevangenisstraf van 15 jaren zou moeten hebben. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.