ECLI:NL:HR:2024:1706

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
22/04296
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en bewijsvoering omtrent kennis van ongeldigverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, was beschuldigd van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op twee verschillende data in 2020. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het hof had in hoger beroep de verdachte schuldig bevonden. De kern van de zaak draaide om de vraag of de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof baseerde zich op een telefoongesprek van 11 januari 2019, waarin een medewerker van het CBR de verdachte herhaaldelijk had geïnformeerd over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof terecht had vastgesteld dat de verdachte op de relevante data wist dat zijn rijbewijs ongeldig was. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, dat stelde dat de bewezenverklaringen onvoldoende gemotiveerd waren. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De uitspraak bevestigde de veroordeling van de verdachte voor het rijden zonder geldig rijbewijs.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04296
Datum10 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 november 2022, nummer 23-001779-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.J.J. Hendrikse, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaringen ontoereikend zijn gemotiveerd, omdat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte “wist” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zaak met parketnummer 96-213363-20
hij op 20 mei 2020 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Middenweg, als bestuurder een motorrijtuig van die categorie heeft bestuurd.
zaak met parketnummer 96-256669-20
hij op 21 augustus 2020 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorieën van motorrijtuigen, te weten AM, B, BE & T, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorieën was afgegeven, op de weg, J.M van der Meylaan, als bestuurder een motorrijtuig van die categorieën heeft bestuurd.”
2.2.2
De bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“zaken met parketnummers 96-213363-20 en 96-256669-20
1. Een telefoonnotitie van 11 januari 2019 van het CBR gevoerd met [verdachte] , losbladig.
Deze telefoonnotitie houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Betrokkene geeft aan dat hij gisteren is aangehouden als bijrijder. De politie heeft verklaard dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Ter controle gevraagd naar BSN en het adres van betrokkene. Betrokkene geeft aan dat hij woonachtig is aan de [a-straat 1] (nieuwe adres was niet bekend bij ons).
Ik heb betrokkene verteld dat hem een EMG is opgelegd op 6-11-2016. Betrokkene is hiervan op de hoogte en geeft aan dat hij een rechtszaak heeft lopen bij het OM, maar nog niets heeft gehoord. Hij vertelt dat hij ook een bezwaarschrift heeft ingediend. Ik heb betrokkene verteld dat wij geen bezwaarschrift hebben ontvangen en dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, omdat hij niet heeft betaald voor de cursus.
Betrokkene geeft aan dat dit niet klopt, omdat hij een nieuw rijbewijs heeft aangevraagd. Ik heb betrokkene verteld dat zijn nieuwe rijbewijs ongeldig is verklaard. Betrokkene geeft aan dat hij bewijs heeft dat zijn rijbewijs geldig is tot 16 maart 2026. Ik heb betrokkene verteld op vanaf 26 april 2016 ongeldig is verklaard, omdat hij niet heeft betaald voor de cursus. Betrokkene blijft op zijn standpunt dat zijn rijbewijs niet ongeldig is verklaard en geeft aan dat hij niet gaat betalen voor een cursus zolang de rechter geen uitspraak heeft gedaan.
Ik heb betrokkene verteld dat onze procedure doorloopt ook als de rechter een uitspraak moet doen.
Volgens betrokkene kan dit niet en is zijn rijbewijs geldig. Betrokkene geeft aan dat hij blijft rijden, omdat zijn rijbewijs geldig is. Ik heb betrokkene verteld dat dit zijn eigen verantwoordelijkheid is.
Betrokkene wil de laatste brieven ontvangen. Ik heb betrokkene verteld dat hij schriftelijk kenbaar moet maken wat zijn nieuwe adres is, omdat hij geen adreswijziging heeft doorgegeven. Tevens kan betrokkene in de brief verzoeken om een kopie van zijn dossier.
Betrokkene geeft aan dat hij telefonisch verzoekt om de stukken. Ik heb betrokkene nogmaals verteld dat hij schriftelijk zijn adreswijziging moet doorgeven en een verzoek kan doen om de stukken.
Betrokkene kan niet van mij aannemen dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard en blijft op zijn standpunt dat wij geen cursus kunnen opleggen zolang de rechter geen uitspraak heeft gedaan. Ik heb betrokkene geadviseerd om dit te bespreken met zijn advocaat.
zaak met parketnummer 96-213363-20
2. Een proces-verbaal artikel 9 Wvw van 20 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, verklaring van de verbalisant voornoemd (deels middels invulvelden):
Op 20 mei 2020 zag ik op de Middenweg te Amsterdam als bestuurder van een Mercedes Sprinter, vrachtwagen (het hof begrijpt: een voertuig waarvoor rijbewijs categorie B nodig is) [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor de categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard.
3. Een geschrift, zijnde een CBR-bevraging van 20 mei 2020.
Deze geschrift houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
[verdachte] , geboren [geboortedatum]1957 te [geboorteplaats] .
Maatregelen registratie 19 april 2016: volledig ongeldig rijbewijs.
zaak met parketnummer 96-256669-20
4. Een proces-verbaal artikel 9 Wvw van 21 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, verklaring van de verbalisant voornoemd (deels middels invulvelden):
Op 21 augustus 2020 zag ik op de J.M. van der Meylaan te Amsterdam als bestuurder van een Mercedes Sprinter, vrachtwagen behorend tot de categorie B, [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam rijbewijs gesteld voor de categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard. De verdachte verklaart: mijn rijbewijs is ongeldig, ik wacht op de uitslag van de Hoge Raad.
5. Een geschrift, zijnde een CBR-bevraging van 21 augustus 2020.
Deze geschrift houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] -1957.
volledig ongeldig rijbewijs.
Categorieën
categorie periode soort
AM Vanaf 26-04-2016 Ongeldigheid
B Vanaf 26-04-2016 Ongeldigheid
BE Vanaf 26-04-2016 Ongeldigheid
T Vanaf 26-04-2016 Ongeldigheid”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaringen onder meer overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs nooit heeft ontvangen. In dat verband heeft de raadsman ter terechtzitting verwezen naar het telefoongesprek van 11 januari 2019, waarin de verdachte van een medewerker van het CBR te horen kreeg dat hij die stukken zelf moest opvragen. Bovendien heeft hij een nieuw rijbewijs ontvangen, dat volgens de verdachte nog geldig is, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten die de verdachte hebben zien rijden en het uittreksel uit het RDW-register waaruit de ongeldigheid van verdachtes rijbewijs blijkt, is het hof van oordeel dat de verdachte op 20 mei 2020 en 21 augustus 2020 heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte ontkent echter daar wetenschap van te hebben gehad, omdat de stukken inhoudende de ongeldigverklaring hem nooit zouden hebben bereikt.
Van bovengenoemd telefoongesprek van 11 januari 2019 bevindt zich in het strafdossier een gespreksnotitie, waarvan de (letterlijke) inhoud als volgt luidt:
(...) [zie het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddel]
Nu gesteld noch gebleken is dat bovenstaande een onjuiste weergave van het telefoongesprek is, is het hof op grond hiervan van oordeel dat op 11 januari 2019 aan de verdachte door (een medewerker van) het CBR uitdrukkelijk en herhaalde malen is meegedeeld dat zijn – nieuwe – rijbewijs vanaf 26 april 2016 ongeldig is verklaard. Dat de verdachte in het telefoongesprek kennelijk een andere mening was toegedaan, doet naar het oordeel van het hof niets af aan het bestaan van die ongeldigverklaring. Hieruit trekt het hof de conclusie dat de verdachte ten tijde van de voornoemde pleegdata wist van de ongeldigheid van zijn rijbewijs.”
2.3
Overtreding van artikel 9 lid 2, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is op grond van artikel 176 lid 2 en artikel 178 lid 1 WVW 1994 een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering onder meer kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; zo’n vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, en ook niet uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)
2.4
Het hof heeft telkens bewezenverklaard dat de verdachte “wist” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daaraan heeft het hof mede ten grondslag gelegd dat – zoals is weergegeven in de telefoonnotitie die als bewijsmiddel 1 is gebruikt – op 11 januari 2019 in een telefoongesprek (een medewerker van) het CBR uitdrukkelijk en herhaaldelijk aan de verdachte heeft medegedeeld dat zijn rijbewijs op 26 april 2016 ongeldig is verklaard. Uit deze omstandigheid heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte “wist” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 december 2024.