Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
6 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een verkeersongeval en werd verdacht van rijden onder invloed. Na een positieve speekseltest weigerde hij aanvankelijk medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, ondanks herhaaldelijke bevelen van de hulpofficier van justitie. De hulpofficier legde de verdachte uit waarom bloedafname noodzakelijk was en vroeg herhaaldelijk om een duidelijke reactie. De verdachte volhardde in zijn weigering, maar verklaarde later alsnog bereid te zijn om bloed af te geven. Het hof oordeelde dat deze bereidheid te laat kwam, aangezien de verdachte al meerdere keren was aangesproken op zijn verplichting om medewerking te verlenen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de opvatting van de verdachte, dat hij na een aanvankelijke weigering alsnog kon terugkomen op zijn weigering, geen steun vond in het recht. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, maar constateerde wel dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden.