Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
13 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. Het beroep in cassatie was ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van een klaagschrift van de klager, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen goederen betrof. De rechtbank had de klager niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de handelsvoorraad van telefoons, maar had het beklag voor het overige gegrond verklaard. De Hoge Raad diende te beoordelen of de rechtbank terecht had geoordeeld dat de klager ook in zijn beklag kon worden ontvangen voor de inbeslaggenomen administratie en goederen uit de loodsen. Daarnaast werd de vraag behandeld of het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, met uitzondering van de handelsvoorraad mobiele telefoons.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft.