Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
juridische beoordelingvan de feiten die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Zij rechtvaardigen die stelling door een beroep op (in het bijzonder) HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603, maar zij stellen daarbij niet dat het voor hen onvoldoende zeker was dat de schade werd veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van Deutsche Bank ten gevolge van geruststellende mededelingen over de kwaliteit van haar prestaties of het daardoor te verwachten nadeel, dan wel ten gevolge van andere, niet voor hun risico komende oorzaken. Overige relevante feiten en omstandigheden die tot de risicosfeer van Deutsche Bank behoren, zijn evenmin gesteld of gebleken. Intussen volgt uit de eigen stellingen van [eiseressen] wel dat zij al kort na het aangaan van de renteswaps in 2006 en 2007 – en in elk geval ruim voor november 2011 – bekend waren met feiten en omstandigheden die grond gaven om de deugdelijkheid van de prestaties van Deutsche Bank in het kader van haar kredietrelatie met [eiseressen] in twijfel te trekken. Volgens [eiseressen] kwam Deutsche Bank gemaakte afspraken en toezeggingen niet na, bracht ze hun meer rente, hogere opslagen of een risk fee in rekening, ontwikkelden de renteswaps een negatieve waarde, kende Deutsche Bank aan [eiseressen] een ander risicoprofiel toe, en verplichtte ze hen tot het stellen van extra zekerheden en tot verlaging van het krediet en, in meer algemene zin, zette Deutsche Bank [eiseressen] financieel steeds verder klem, maakte ze een overstap naar een andere bank onmogelijk en werkte ze toe naar een beëindiging van de kredietrelatie. Uit niets blijkt dat [eiseressen] Deutsche Bank erop hebben aangesproken dat haar opstelling zich niet verdroeg met de overeenkomsten die partijen in 2006 en 2007 waren aangegaan. De stelling van Deutsche Bank dat [eiseressen] zich juist nooit over het handelen van Deutsche Bank hebben beklaagd – waaruit volgt dat Deutsche Bank ook niet, in reactie op zulke klachten, aan [eiseressen] een verkeerd beeld van de kwaliteit van haar prestatie kan hebben gegeven dat [eiseressen] ervan kan hebben afgehouden een schadevergoedingsvordering tegen Deutsche Bank in te stellen – vindt steun in de stukken die partijen over en weer in het geding hebben gebracht. Aan de blote bewering van [eiseressen] ter zitting dat zij wel mondeling hebben geklaagd, moet, in het licht van deze stukken, als onvoldoende gemotiveerd voorbij worden gegaan.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 januari 2024.