ECLI:NL:HR:2024:224

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23/04509
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens smaad door plaatsing van tekst op internet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De aanvraagster, veroordeeld voor smaad, had een geldboete van € 350 opgelegd gekregen, subsidiair zeven dagen hechtenis. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting, en die mogelijk tot een vrijspraak hadden kunnen leiden. De aanvraagster voerde aan dat de tekst die haar was verweten ook op de website van B B.V. was geplaatst door een derde, en dat er discrepanties waren tussen de reviews op Google en de website van B B.V.

De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten niet het ernstige vermoeden wekten dat de politierechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken als deze feiten bekend waren geweest. De enkele omstandigheid dat de tekst ook op de website van B B.V. was geplaatst, leidde niet tot de conclusie dat de uitlatingen geen smadelijk karakter hadden. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en wees deze af.

Deze uitspraak is een vervolg op een eerdere herzieningsaanvraag die door de Hoge Raad op 21 februari 2023 was afgewezen. De zaak benadrukt het belang van de context en de omstandigheden waaronder uitlatingen zijn gedaan, en bevestigt dat nieuwe feiten niet automatisch leiden tot herziening van een veroordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04509 H
Datum13 februari 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2020, nummer 13-165765-20, ingediend door D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvraagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de aanvraagster.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de aanvraagster voor smaad veroordeeld tot onder meer een geldboete van € 350, subsidiair zeven dagen hechtenis.

2.Eerdere herzieningsaanvraag

De aanvraagster heeft eerder herziening gevraagd van de hierboven genoemde veroordeling. Die aanvraag is door de Hoge Raad bij arrest van 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:275 afgewezen.

3.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De politierechter heeft de aanvraagster veroordeeld voor – kort gezegd – smaad gepleegd in de periode van 29 januari 2020 tot en met 2 februari 2020 door plaatsing van een tekst op internet (Google review).
4.3.1
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe onder meer aangevoerd dat uit de bij de aanvraag gevoegde gegevens blijkt dat [betrokkene 1] “direct in februari 2020” de in de bewezenverklaring bedoelde tekst ook op de eigen website van [A] B.V. heeft geplaatst en na de veroordeling van de aanvraagster heeft becommentarieerd, waarbij hij de naam van de aanvraagster heeft vermeld met de mededeling dat zij is veroordeeld wegens smaad. Daarbij zouden er “discrepanties bestaan tussen de zichtbare reviews op Google Review en op de website van [A] ”. Volgens de aanvraag bestaat gelet op deze omstandigheden het “gerechtvaardigde vermoeden” dat [betrokkene 1] en/of [A] uit zijn geweest op “het online schaden” van de naam van de aanvraagster. Volgens de aanvraagster kan in het licht van deze omstandigheden “niet worden gesproken” van een aanranding van de eer en/of goede naam van [betrokkene 1] en/of [A] , omdat het dan “voor de hand had gelegen dat de recensie niet zou zijn geplaatst op de eigen website, dan wel deze spoedig zou zijn verwijderd”.
4.3.2
Het aangevoerde wekt niet het ernstige vermoeden dat de politierechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken van de tenlastegelegde smaad als de politierechter daarmee bekend was geweest. Anders dan in de aanvraag wordt gesteld, leidt de enkele omstandigheid dat de betreffende tekst ook is geplaatst op de eigen website van [A] B.V. niet tot de gevolgtrekking dat de in de bewezenverklaring bedoelde uitlatingen geen smadelijk karakter hadden. De aanvraag miskent verder dat de rechter in de strafzaak van de aanvraagster heeft moeten beoordelen of ten tijde van het tenlastegelegde – in de periode van 29 januari 2020 tot en met 2 februari 2020 – gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de aanvraagster zich toen heeft uitgelaten in een tekst op de site Google review, sprake was van de aan haar tenlastegelegde smaad.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 februari 2024.