Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 19 januari 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1960, is beschuldigd van feitelijke leiding geven aan medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift door een rechtspersoon, alsook deelname aan een criminele organisatie. De verdediging heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, met als argument dat er sprake zou zijn van vormverzuimen volgens artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en heeft verzocht om vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, is vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, er geen aanleiding is om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.