Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2022. De verdachte, geboren in 1953, was betrokken bij meerdere delicten, waaronder feitelijke leiding geven aan medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift door een rechtspersoon, alsook deelname aan een criminele organisatie. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende vormverzuimen, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerping van het cassatieberoep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.
Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwierp het beroep voor het overige.