Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 februari 2022. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij een zaak van witwassen van een geldbedrag van € 8.000, dat bij een securitycheck op het vliegveld in Eindhoven was aangetroffen. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte, P. van de Kerkhof, waren ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een week, er geen aanleiding was om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.