Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2022. De verdachte, geboren in 1993, was in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van diefstal van een auto, zoals omschreven in artikel 311.1.4 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, C.N.G.M. Starmans, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf verminderd tot twee maanden en drie weken, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen daarvan voor de strafmaat.