ECLI:NL:HR:2024:415

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/02856
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing in zaak van medeplegen schuldwitwassen van perceel grond en zomerhuis in Turkije

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van schuldwitwassen van een perceel grond en een zomerhuis in Turkije. Het hof had eerder een verzoek tot het horen van een getuige afgewezen, met als argument dat het horen van de getuige zou leiden tot vertraging in de afdoening van de strafzaken van de verdachte en medeverdachten. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof niet voldoende had onderbouwd dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden. Uit het proces-verbaal bleek dat de getuige beschikbaar was voor verhoor, maar dat dit niet had plaatsgevonden door een misverstand. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een complexe strafzaak waarin meerdere verdachten betrokken zijn en waarin het hof had aangegeven gelijktijdig uitspraak te willen doen in verschillende samenhangende zaken. De Hoge Raad benadrukte het belang van het recht op een eerlijk proces, waarbij het horen van getuigen cruciaal is voor de waarheidsvinding. De beslissing van de Hoge Raad onderstreept de noodzaak voor de lagere rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot het horen van getuigen, vooral in situaties waarin de beschikbaarheid van getuigen niet in twijfel kan worden getrokken. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop getuigenverhoren in internationale contexten worden behandeld, vooral wanneer er sprake is van tijdsverschillen en samenwerking met buitenlandse autoriteiten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02856
Datum19 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2022, nummer 21-007075-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1938,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat onaannemelijk is dat [betrokkene 2] binnen een aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 oktober 2014, in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp, te weten een perceel grond te Şile, wijk Balibey, Kiremit Ocagi kaartvlak 12-2, kavel 282, perceel nr. 1 en een woning/zomerhuis in Şile, gelegen aan de [a-straat 1], heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op bewijsmiddelen waarin uitlatingen zijn opgenomen die [betrokkene 2] heeft gedaan tijdens heimelijk afgeluisterde gesprekken (OVC-gesprekken).
2.3.1
De raadsman van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 4 januari 2019 het verzoek gedaan tot het horen van onder meer [betrokkene 2] als getuige. Het hof heeft dat verzoek bij tussenarrest van 21 januari 2021 toegewezen en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris.
2.3.2
Op de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2022 heeft de verdediging het verzoek gedaan om de behandeling ter terechtzitting aan te houden om [betrokkene 2] te horen als getuige. Het hof heeft dat verzoek afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2022 houdt daarover het volgende in:
“De raadsman deelt mee:
Verdachte verblijft momenteel in het buitenland. (...) U kunt worden geacht het dossier te hebben voorgehouden inclusief de stukken die na het tussenarrest aan het dossier zijn toegevoegd. Daaronder bevindt zich ook een proces-verbaal van het kabinet RHC van 21 maart 2022. Daarin heeft de raadsheer-commissaris gerelateerd dat is getracht de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te horen, hetgeen niet is gelukt vanwege een probleem met het tijdsverschil tussen Nederland en Turkije. Ik breng dat onder de aandacht omdat in de zaak van verdachte het verzoek is gedaan om [betrokkene 2] als getuige te horen, welk verzoek bij tussenarrest van het hof van 21 januari 2021 is toegewezen. Het viel mij op dat voornoemd proces-verbaal afsluit met de tekst dat voor een nieuw af te spreken datum en tijdstip overleg zal plaatsvinden met het AIRS en de raadslieden. Nu deze getuige nog niet is gehoord wil ik graag van het hof vernemen of de zaak vandaag kan worden afgedaan. Verdachte heeft geen afstand gedaan van de getuige. Mijn standpunt is dan ook dat de getuige nog gehoord zal moeten worden.
De advocaat-generaal deelt mee:
Van het horen van een toegewezen getuige kan volgens mij alleen worden afgezien als de getuige niet binnen afzienbare tijd gehoord kan worden of onvindbaar is gebleken. Dat is hier niet aan de orde. Er is een vergissing gemaakt vanwege het tijdsverschil. Ik vrees dat we de zaak moeten aanhouden.
De raadsman deelt mee:
U, voorzitter, deelt mee dat het hof in het tussenarrest van 21 januari 2021 heeft bepaald dat de toegewezen getuigen alleen gehoord zullen worden als dat binnen afzienbare tijd lukt: als er 31 mei 2021 geen zicht is op een concrete datum gelegen vóór 1 oktober 2021 waarop de getuigenverhoren zullen plaatsvinden, zal de raadsheer-commissaris afzien van het horen van deze getuigen. U, voorzitter, vraagt opnieuw naar het standpunt van de verdediging.
Ik denk dat de oorzaak van het niet eerder kunnen horen van de getuige te maken had met het Corona-virus en het herstel van de samenwerking met de Turkse autoriteiten. Er zijn nog meer getuigen in een laat stadium gehoord. (...) Ik meen daarom dat er sprake is van bijzondere en onvoorzienbare omstandigheden als gevolg waarvan de termijn zoals bepaald in het tussenarrest niet kon worden gehaald. Ik begrijp dat u voorbereid was op een inhoudelijke behandeling. Dat ben ik ook. Een tussenoplossing is om de zaak vandaag te behandelen en dat de zaak daarna wordt aangehouden in verband met het horen van [betrokkene 2] als getuige, zodat daarna nog een beperkte behandeling kan plaatsvinden.
U, voorzitter, vraagt of er al een datum is gecommuniceerd. Nee, ik heb nog geen informatie gekregen vanuit het kabinet RHC dat er een afspraak is gemaakt.
(...)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:
Het hof heeft de tijd genomen om over uw verzoek na te denken en onderzocht of er nog mogelijkheden zijn, maar dat is volgens het hof niet het geval. Uw aanhoudingsverzoek wordt daarom afgewezen. Het verhoor van de eerder toegelaten getuige kan niet binnen aanvaardbare termijn plaatsvinden. Een aanvaardbare termijn is immers afgezet tegen de gewenste verdere afdoening van de zaak, te beginnen met de inhoudelijke behandeling en die is vandaag. Het hof overweegt in dit verband dat in het tussenarrest uitdrukkelijk is aangegeven binnen welke termijn het verhoor moest plaatsvinden, juist om appointeringsproblemen zo beperkt mogelijk te houden. Een en ander moet worden gezien tegen de achtergrond van de omvang van de zaak als geheel: zijnde een strafzaak met vele verdachten en dito raadslieden, en een zeer omvangrijk dossier, waarbij het de uitdrukkelijke insteek van het hof is om in alle zaken op een en dezelfde dag arrest te wijzen. Aanhouding zou dan ook betekenen dat het onderzoek in de verschillende zaken 22 juli 2022 niet kan worden gesloten en dat alle samenhangende zaken eveneens aangehouden moeten worden met als gevolg dat definitieve afdoening nog zeer geruime tijd op zich zal laten wachten. Het hof heeft voorafgaand aan deze beslissing nog contact gehad met het kabinet RHC en begrepen dat er op dit moment geen enkel concreet uitzicht is op een verhoor van de betreffende getuige.”
2.3.3
Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022, waarnaar de raadsman heeft verwezen, bevindt zich bij de stukken van de zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is onder nummer 22/02950 en die samenhangt met de onderhavige zaak. Dat proces-verbaal houdt onder meer in:
“Als getuigen zouden via telehoren met Turkije in de plaats Izmir worden gehoord:
(...)
[betrokkene 2],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
Het verhoor was vastgesteld via een rechtshulpverzoek en als tijdstip van het verhoor was aan het kabinet raadsheer-commissaris doorgegeven 14:30 uur. Bij aanvang van het verhoor bleek dat de verbinding goed was en dat er werd medegedeeld door de autoriteiten in Izmir dat het getuigenverhoor om 15:30 uur (Turkse tijd) was gepland. Het tijdsverschil met Turkije is op dit moment twee uur hetgeen betekent dat het verhoor plaats had moeten vinden om 13:30 uur (Nederlandse tijd). Medegedeeld werd dat beide getuigen waren verschenen maar inmiddels 20 minuten geleden waren vertrokken. Beide getuigen hadden aangegeven opnieuw bereid te zijn om als getuige te worden gehoord tegen een nader vast te stellen datum. Beide aanwezige raadslieden persisteren bij het horen van de getuigen. Door de Turkse autoriteiten werd aangegeven dat opnieuw een datum kan worden afgesproken via de internationale rechtshulpcontacten.
(...) In overleg met AIRS en de raadslieden zal een nieuwe datum voor het horen van beide getuigen contact worden afgesproken.”
2.4.1
Artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.”
2.4.2
Bij toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv staat de vraag voorop of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466).
2.5.1
Het hof heeft aan het oordeel dat het onaannemelijk is dat [betrokkene 2] binnen aanvaardbare termijn als getuige kan worden gehoord in de kern ten grondslag gelegd dat het in de strafzaken van de verdachte en de medeverdachten gelijktijdig op 22 juli 2022 uitspraak wil doen en dat het horen van de getuige ervoor zou zorgen dat een definitieve afdoening in alle strafzaken langer op zich zou laten wachten. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu uit het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022 volgt dat (i) [betrokkene 2] ruim een maand voorafgaand aan deze beslissing traceerbaar en beschikbaar was voor verhoor, maar dat verhoor ten gevolge van een misverstand niet door is gegaan en (ii) de Turkse autoriteiten en de getuige bereid waren mee te werken aan een nieuwe datum voor een verhoor.
2.5.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 maart 2024.